Oefening 1: Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord (de, het, die, dat)
2. *Dat* boek ligt op tafel. (Hint: onzijdig enkelvoud ver weg)
3. *Die* vrouw is mijn lerares. (Hint: vrouwelijk enkelvoud ver weg)
4. *Deze* kinderen spelen buiten. (Hint: meervoud dichtbij)
5. *Dat* huis is heel oud. (Hint: onzijdig enkelvoud ver weg)
6. *Die* mannen werken hard. (Hint: mannelijk meervoud ver weg)
7. *Deze* tafel is van hout. (Hint: vrouwelijk enkelvoud dichtbij)
8. *Die* auto’s zijn snel. (Hint: meervoud ver weg)
9. *Dat* meisje zingt mooi. (Hint: onzijdig enkelvoud ver weg)
10. *Deze* jas is van mij. (Hint: vrouwelijk enkelvoud dichtbij)
Oefening 2: Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in het Grieks in
2. *Αυτή* is een goede vriendin. (Hint: vrouwelijk enkelvoud dichtbij in het Grieks)
3. *Αυτό* is mijn huis. (Hint: onzijdig enkelvoud dichtbij in het Grieks)
4. *Αυτοί* zijn mijn vrienden. (Hint: mannelijk meervoud dichtbij in het Grieks)
5. *Αυτές* zijn mijn zussen. (Hint: vrouwelijk meervoud dichtbij in het Grieks)
6. *Αυτά* zijn mijn boeken. (Hint: onzijdig meervoud dichtbij in het Grieks)
7. *Εκείνος* woont ver weg. (Hint: mannelijk enkelvoud ver weg in het Grieks)
8. *Εκείνη* werkt in de stad. (Hint: vrouwelijk enkelvoud ver weg in het Grieks)
9. *Εκείνο* is een oude kerk. (Hint: onzijdig enkelvoud ver weg in het Grieks)
10. *Εκείνοι* komen morgen aan. (Hint: mannelijk meervoud ver weg in het Grieks)