1. *Ini* buku sangat menarik. (Kies het Maleise woord voor ‘deze’ bij een dichtbij zijnde zaak)
2. *Itu* rumah itu besar. (Gebruik het woord voor ‘die’ bij iets wat verder weg is)
3. *Ini* kereta itu milik saya. (Welk woord gebruik je om ‘deze’ aan te duiden?)
4. *Itu* meja itu kayu. (Kies het woord voor ‘die’ bij een object op afstand)
5. *Ini* telefon ini baru. (Welk aanwijzend woord hoort bij een dichtbij zijnde telefoon?)
6. *Itu* baju itu cantik. (Gebruik het woord dat ‘die’ betekent bij een kledingstuk)
7. *Ini* rumah ini sangat tua. (Kies het juiste aanwijzende bijvoeglijk naamwoord voor ‘deze’)
8. *Itu* jalan itu panjang. (Welk woord gebruik je voor ‘die’ weg?)
9. *Ini* meja ini bersih. (Welk aanwijzend woord hoort bij iets dichtbij?)
10. *Itu* kucing itu hitam. (Gebruik het woord voor ‘die’ bij een kat ver weg)

1. Saya suka *ini* baju. (Kies het aanwijzend woord voor iets wat dichtbij is)
2. Tolong ambil *itu* pensil di atas meja. (Gebruik het woord voor iets wat verder weg is)
3. *Ini* telefon saya hilang. (Welk aanwijzend woord past bij iets dichtbij?)
4. *Itu* kereta itu sangat cepat. (Kies het woord dat ‘die’ betekent)
5. Beli *ini* buku kerana ia bagus. (Welk woord gebruik je voor een dichtbij zijnde zaak?)
6. *Itu* rumah mereka besar dan cantik. (Welk aanwijzend woord past bij een huis verder weg?)
7. Saya mahu pakai *ini* baju. (Gebruik het woord voor ‘deze’ bij kleding dichtbij)
8. *Itu* jalan itu berbahaya. (Welk woord gebruik je bij iets op afstand?)
9. Tolong simpan *ini* barang ke dalam beg. (Welk aanwijzend woord hoort bij dichtbij?)
10. Lihat *itu* burung di atas pokok. (Kies het woord voor iets wat ver weg is)