Oefening 1: Aanwijzende bijvoeglijke naamwoorden in de nominatief
2. *Þessi* maður er kennari. (Hint: Gebruik de nominatieve vorm van “deze” voor mannelijk enkelvoud.)
3. *Þetta* barn leikur sér úti. (Hint: Gebruik de nominatieve vorm van “dit” voor onzijdig enkelvoud.)
4. *Þessir* hundar eru háværir. (Hint: Gebruik de nominatieve vorm van “deze” voor mannelijk meervoud.)
5. *Þessar* stelpur syngja fallega. (Hint: Gebruik de nominatieve vorm van “deze” voor vrouwelijk meervoud.)
6. *Þessi* dagur er bjartur. (Hint: Gebruik de nominatieve vorm van “deze” voor mannelijk enkelvoud.)
7. *Þetta* hús er gamalt. (Hint: Gebruik de nominatieve vorm van “dit” voor onzijdig enkelvoud.)
8. *Þessir* dagar eru góðir. (Hint: Gebruik de nominatieve vorm van “deze” voor mannelijk meervoud.)
9. *Þessar* bækur eru nýjar. (Hint: Gebruik de nominatieve vorm van “deze” voor vrouwelijk meervoud.)
10. *Þetta* blóm er fallegt. (Hint: Gebruik de nominatieve vorm van “dit” voor onzijdig enkelvoud.)
Oefening 2: Aanwijzende bijvoeglijke naamwoorden in de accusatief
2. Hún keypti *þessa* bók í dag. (Hint: Gebruik de accusatieve vorm van “deze” voor vrouwelijk enkelvoud.)
3. Við fundum *þetta* barn á leikvellinum. (Hint: Gebruik de accusatieve vorm van “dit” voor onzijdig enkelvoud.)
4. Ég elska *þessa* stelpu. (Hint: Gebruik de accusatieve vorm van “deze” voor vrouwelijk enkelvoud.)
5. Hann tók *þennan* bíl til prófunar. (Hint: Gebruik de accusatieve vorm van “deze” voor mannelijk enkelvoud.)
6. Við sáum *þetta* hús í bænum. (Hint: Gebruik de accusatieve vorm van “dit” voor onzijdig enkelvoud.)
7. Hún hitti *þessa* vini í gær. (Hint: Gebruik de accusatieve vorm van “deze” voor mannelijk meervoud.)
8. Ég tók *þessar* myndir í sumar. (Hint: Gebruik de accusatieve vorm van “deze” voor vrouwelijk meervoud.)
9. Hann keypti *þessi* blóm handa mömmu. (Hint: Gebruik de accusatieve vorm van “deze” voor onzijdig meervoud.)
10. Við fundum *þennan* kettling í garðinum. (Hint: Gebruik de accusatieve vorm van “deze” voor mannelijk enkelvoud.)