1. *Què* vols menjar? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “wat”)
2. *On* treballes? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “waar”)
3. *Qui* és el teu professor? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “wie”)
4. *Per què* estudies català? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “waarom”)
5. *Quan* arriben els trens? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “wanneer”)
6. *Com* et dius? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “hoe”)
7. *Quants* llibres tens? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “hoeveel”, meervoud mannelijk)
8. *Quina* hora és? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “welke”, vrouwelijk enkelvoud)
9. *Amb qui* vas al cinema? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “met wie”)
10. *Què* fa la teva mare? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “wat”)

1. *Has* menjat? (Hint: Gebruik het hulpwerkwoord “hebben” in de vragende vorm)
2. *Vols* venir amb mi? (Hint: Gebruik de correcte vorm van “willen” als hulpwerkwoord)
3. *Pots* parlar català? (Hint: Gebruik de correcte vorm van “kunnen” in de vraag)
4. *Saps* on és el museu? (Hint: Gebruik de juiste vorm van “weten” in een vraag)
5. *Fas* esport cada dia? (Hint: Gebruik de correcte vorm van “doen” in de vragende zin)
6. *Vaig* a casa teva? (Hint: Gebruik het hulpwerkwoord “gaan” in een vraag)
7. *Vols* un cafè? (Hint: Gebruik de correcte vorm van “willen” in de vraag)
8. *Pots* ajudar-me? (Hint: Gebruik de juiste vorm van “kunnen” in een vraag)
9. *Has* vist aquesta pel·lícula? (Hint: Gebruik de vorm van “hebben” in de vragende zin)
10. *Saps* què és això? (Hint: Gebruik de correcte vorm van “weten” in de vraag)