Oefening 1: Verleden tijd in Turkse zinnen
2. O dün akşam yemek *yedi*. (Gebruik de verleden tijd van “yemek” = eten)
3. Biz geçen yıl İstanbul’a *gittik*. (Gebruik de verleden tijd van “gitmek” = gaan)
4. Sen dün gece kitap *okudun*. (Gebruik de verleden tijd van “okumak” = lezen)
5. Onlar geçen hafta sinemaya *gittiler*. (Gebruik de verleden tijd van “gitmek” = gaan)
6. Ben geçen ay yeni bir araba *aldım*. (Gebruik de verleden tijd van “almak” = kopen)
7. O sabah erken *uyandı*. (Gebruik de verleden tijd van “uyanmak” = wakker worden)
8. Siz geçen yıl tatilde çok eğlendiniz ve çok *geziniz*. (Gebruik de verleden tijd van “gezmek” = rondwandelen)
9. Çocuklar dün parkta saatlerce *oynadılar*. (Gebruik de verleden tijd van “oynamak” = spelen)
10. Annem geçen hafta bana güzel bir elbise *dikti*. (Gebruik de verleden tijd van “dikmek” = naaien)
Oefening 2: Toekomende tijd in Turkse zinnen
2. Sen gelecek hafta yeni bir araba *alacaksın*. (Gebruik de toekomende tijd van “almak” = kopen)
3. O yarın sabah erken *uyanacak*. (Gebruik de toekomende tijd van “uyanmak” = wakker worden)
4. Biz haftaya İstanbul’u *gezeceğiz*. (Gebruik de toekomende tijd van “gezmek” = rondwandelen)
5. Siz akşam yemeğini saat sekizde *yeyeceksiniz*. (Gebruik de toekomende tijd van “yemek” = eten)
6. Onlar gelecek ay tatile *gidecekler*. (Gebruik de toekomende tijd van “gitmek” = gaan)
7. Ben yarın yeni bir kitap *okuyacağım*. (Gebruik de toekomende tijd van “okumak” = lezen)
8. Sen yarın bana telefon *edeceksin*. (Gebruik de toekomende tijd van “etmek” = doen/maken, hier: bellen)
9. O gelecek hafta bize ziyarete *gelecek*. (Gebruik de toekomende tijd van “gelmek” = komen)
10. Biz yarın sabah erken *çalışacağız*. (Gebruik de toekomende tijd van “çalışmak” = werken)