Oefening 1: Weghalen van lidwoorden bij zelfstandige naamwoorden
2. Zij eet *kai* bij het kampvuur. (Hint: Eten benoem je zonder lidwoord.)
3. Hij leest *pukapuka* in de tuin. (Hint: Boeken krijgen vaak geen lidwoord.)
4. Wij horen *manu* zingen in de ochtend. (Hint: Vogels worden zonder lidwoord genoemd.)
5. Jij draagt *hū* naar school. (Hint: Kledingstukken zonder lidwoord.)
6. De kinderen spelen met *poaka* in de stal. (Hint: Boerderijdieren zonder lidwoord.)
7. Ik koop *wī* bij de markt. (Hint: Dranken worden zonder lidwoord genoemd.)
8. Hij werkt met *rākau* in de tuin. (Hint: Gereedschap zonder lidwoord.)
9. Zij kijkt naar *moana* vanaf het strand. (Hint: Natuurelementen zonder lidwoord.)
10. Wij vinden *kōrero* in het boek. (Hint: Woorden en verhalen zonder lidwoord.)
Oefening 2: Lidwoorden weglaten bij bezittelijke en aanwijzende vormen
2. *Āu* mahi zijn altijd zorgvuldig gedaan. (Hint: Bezittelijke voornaamwoorden bij meervoud.)
3. *Tō* hoa komt morgen op bezoek. (Hint: Bezittelijke voornaamwoorden bij enkelvoud.)
4. *Āna* tamariki spelen buiten. (Hint: Bezittelijke voornaamwoorden voor meerdere personen.)
5. *Tēnei* pene is van mij. (Hint: Aanwijzende voornaamwoorden in enkelvoud.)
6. *Tērā* waka ligt aan de kade. (Hint: Aanwijzende voornaamwoorden verwijzen naar iets verder weg.)
7. *Tēnā* tangata is mijn vriend. (Hint: Formeel aanwijzend voornaamwoord.)
8. *Ngā* mahi zijn klaar voor vandaag. (Hint: Meervoudige aanwijzende voornaamwoorden.)
9. *Tōku* kura is dichtbij. (Hint: Bezittelijke voornaamwoorden met specifieke bezitting.)
10. *Āu* kararehe zijn ziek. (Hint: Bezittelijke voornaamwoorden bij dieren.)