1. Ako ay *kumain* ng hapunan gisteravond. (Gebruik het werkwoord ‘kain’ met actor focus in de voltooid verleden tijd)
2. Siya ay *sumulat* ng liham gisteren. (Gebruik het werkwoord ‘sulat’ met actor focus in de voltooid verleden tijd)
3. Kami ay *naglaro* ng basketball noong Sabado. (Gebruik het werkwoord ‘laro’ met actor focus in de voltooid verleden tijd)
4. Ikaw ay *tumakbo* sa parke vanmorgen. (Gebruik het werkwoord ‘takbo’ met actor focus in de voltooid verleden tijd)
5. Sila ay *naglinis* ng kwarto gisteren. (Gebruik het werkwoord ‘linis’ met actor focus in de voltooid verleden tijd)
6. Siya ay *nagsulat* ng kwento gisterenavond. (Gebruik het werkwoord ‘sulat’ met actor focus in de voltooid verleden tijd)
7. Ako ay *tumulong* sa aking kapatid noong nakaraang linggo. (Gebruik het werkwoord ‘tulong’ met actor focus in de voltooid verleden tijd)
8. Kayo ay *kumanta* sa party gisteravond. (Gebruik het werkwoord ‘kanta’ met actor focus in de voltooid verleden tijd)
9. Siya ay *sumayaw* sa kasal noong Sabado. (Gebruik het werkwoord ‘sayaw’ met actor focus in de voltooid verleden tijd)
10. Kami ay *nag-aral* ng Tagalog kahapon. (Gebruik het werkwoord ‘aral’ met actor focus in de voltooid verleden tijd)

1. Ako ay *kinain* ang mansanas kanina. (Gebruik het werkwoord ‘kain’ met object focus in de voltooid verleden tijd)
2. Siya ay *sinulat* ang liham kahapon. (Gebruik het werkwoord ‘sulat’ met object focus in de voltooid verleden tijd)
3. Kami ay *nilaro* ang laro noong weekend. (Gebruik het werkwoord ‘laro’ met object focus in de voltooid verleden tijd)
4. Ikaw ay *tinakbo* ang karera gisterochtend. (Gebruik het werkwoord ‘takbo’ met object focus in de voltooid verleden tijd)
5. Sila ay *nilinis* ang bahay kahapon. (Gebruik het werkwoord ‘linis’ met object focus in de voltooid verleden tijd)
6. Siya ay *sinulat* ang kwento noong nakaraang linggo. (Gebruik het werkwoord ‘sulat’ met object focus in de voltooid verleden tijd)
7. Ako ay *tinulungan* ng kaibigan ko kahapon. (Gebruik het werkwoord ‘tulong’ met object focus in de voltooid verleden tijd)
8. Kayo ay *kinanta* ang awit sa party gisteravond. (Gebruik het werkwoord ‘kanta’ met object focus in de voltooid verleden tijd)
9. Siya ay *sinayaw* ang sayaw sa kasal. (Gebruik het werkwoord ‘sayaw’ met object focus in de voltooid verleden tijd)
10. Kami ay *inaaral* ang bagong leksyon gisteren. (Gebruik het werkwoord ‘aral’ met object focus in de voltooid verleden tijd)