1. Dia *sudah pergi* ke pasar sebelum hujan mulai. (Gebruik ‘sudah’ om aan te geven dat de actie voltooid was vóór de regen begon.)
2. Kami *telah makan* sebelum film dimulai. (Gebruik ’telah’ om te benadrukken dat het eten al klaar was vóór het begin van de film.)
3. Mereka *sudah pulang* sebelum malam tiba. (Gebruik ‘sudah’ om te laten zien dat ze al terug waren voor het donker werd.)
4. Saya *telah membaca* buku itu sebelum ujian. (Gebruik ’telah’ om aan te geven dat het lezen voltooid was vóór het examen.)
5. Kamu *sudah menulis* surat sebelum pergi. (Gebruik ‘sudah’ om te benadrukken dat het schrijven klaar was vóór het vertrek.)
6. Dia *telah belajar* bahasa Indonesia sebelum pindah ke Jakarta. (Gebruik ’telah’ om te laten zien dat het leren al voltooid was voordat hij verhuisde.)
7. Kami *sudah membersihkan* rumah sebelum tamu datang. (Gebruik ‘sudah’ om aan te geven dat het schoonmaken klaar was voor de gasten.)
8. Mereka *telah tidur* sebelum televisi dimatikan. (Gebruik ’telah’ om te benadrukken dat slapen voltooid was vóór het uitzetten van de tv.)
9. Saya *sudah memasak* makan malam sebelum keluarga pulang. (Gebruik ‘sudah’ om aan te geven dat het koken klaar was vóór de thuiskomst.)
10. Kamu *telah menyelesaikan* pekerjaan sebelum waktu habis. (Gebruik ’telah’ om te benadrukken dat het werk af was vóór de deadline.)

1. Mereka *sudah pergi* ke sekolah ketika saya bangun. (Gebruik ‘sudah’ om aan te geven dat ze vertrokken waren voordat ik opstond.)
2. Saya *telah membaca* surat itu sebelum dia datang. (Gebruik ’telah’ om te benadrukken dat het lezen van de brief was afgerond voor zijn komst.)
3. Dia *sudah menonton* film itu sebelum kita berbicara. (Gebruik ‘sudah’ om aan te geven dat hij de film had gezien voordat we praatten.)
4. Kami *telah berbicara* dengan guru sebelum ujian dimulai. (Gebruik ’telah’ om te laten zien dat het gesprek klaar was voor het examen.)
5. Kamu *sudah menulis* laporan sebelum rapat. (Gebruik ‘sudah’ om te benadrukken dat het schrijven klaar was vóór de vergadering.)
6. Saya *telah mencuci* baju sebelum acara pesta. (Gebruik ’telah’ om aan te geven dat wassen klaar was vóór het feest.)
7. Mereka *sudah membeli* tiket sebelum harga naik. (Gebruik ‘sudah’ om te laten zien dat het kopen voltooid was vóór de prijsstijging.)
8. Dia *telah memperbaiki* sepeda sebelum hujan turun. (Gebruik ’telah’ om te benadrukken dat repareren klaar was voordat het regende.)
9. Kami *sudah membersihkan* taman sebelum tamu datang. (Gebruik ‘sudah’ om aan te geven dat schoonmaken klaar was voor de gasten.)
10. Kamu *telah menyiapkan* presentasi sebelum pertemuan. (Gebruik ’telah’ om te benadrukken dat voorbereiden voltooid was voor de meeting.)