Oefening 1: Voltooid verleden tijd met hulpwerkwoord і (hebben)
2. Мы *прачыталі* кнігу. (Gebruik het voltooid verleden tijd van чытаць – lezen)
3. Ты *напісаў* ліст сябру. (Gebruik het voltooid verleden tijd van пісаць – schrijven)
4. Я *зразумеў* новую граматыку. (Gebruik het voltooid verleden tijd van разумець – begrijpen)
5. Яны *прыгатавалі* вячэру. (Gebruik het voltooid verleden tijd van гатаваць – koken)
6. Вы *паглядзелі* фільм учора. (Gebruik het voltooid verleden tijd van глядзець – kijken)
7. Ён *падарожнічаў* па Беларусі. (Gebruik het voltooid verleden tijd van падарожнічаць – reizen)
8. Мы *злавілі* рыбу ў рэчцы. (Gebruik het voltooid verleden tijd van лавіць – vangen)
9. Ты *агледзеў* дом. (Gebruik het voltooid verleden tijd van агледзець – bekijken)
10. Я *прыгледзеў* новую працу. (Gebruik het voltooid verleden tijd van прыгледзець – vinden/opmerken)
Oefening 2: Voltooid verleden tijd met hulpwerkwoord быў (zijn) en beweging
2. Мы *прыйшлі* дадому позна. (Gebruik het voltooid verleden tijd van прыходзіць – aankomen)
3. Ты *з’ехаў* з горада. (Gebruik het voltooid verleden tijd van з’ехаць – vertrekken)
4. Я *выехаў* на прыроду. (Gebruik het voltooid verleden tijd van выехаць – vertrekken)
5. Яны *праплылі* праз возера. (Gebruik het voltooid verleden tijd van плысці – varen/zwemmen)
6. Вы *ўвайшлі* у пакой. (Gebruik het voltooid verleden tijd van увайсці – binnenkomen)
7. Ён *збег* па лесу. (Gebruik het voltooid verleden tijd van збегчы – rennen)
8. Мы *спусціліся* з гары. (Gebruik het voltooid verleden tijd van спусціцца – afdalen)
9. Ты *ўцёк* ад сабакі. (Gebruik het voltooid verleden tijd van уцячы – weglopen)
10. Я *прыляцеў* з Мінска. (Gebruik het voltooid verleden tijd van прыляцець – vliegen)