Oefening 1: Voltooid verleden tijd met regelmatig werkwoorden
(Hint: gebruik het hulpwerkwoord “biti” in de verleden tijd + voltooid deelwoord van “brati” = “prebral”)
2. Midva sva *naučila* pesem, preden je učitelj prišel.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” in verleden tijd + voltooid deelwoord van “učiti” = “naučila”)
3. Ti si že *pospravil* sobo, preden sem prišla.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “pospraviti” = “pospravil”)
4. Ona je *napisala* pismo, preden je odšla.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “napsiati” = “napisala”)
5. Mi smo *odšli* domov, preden je začelo deževati.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “oditi” = “odšli”)
6. Vi ste *kupili* kruh, preden je trgovina zaprla.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “kupiti” = “kupili”)
7. Jaz sem *pogledal* film, preden sem šel spat.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “pogledati” = “pogledal”)
8. Ti si *očistil* avto, preden je prišel dež.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “očistiti” = “očistil”)
9. On je *pripravil* večerjo, preden so prišli gostje.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “pripraviti” = “pripravil”)
10. Mi smo že *poskusili* novo jed, preden smo jo priporočili.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “poskusiti” = “poskusili”)
Oefening 2: Voltooid verleden tijd met onregelmatige werkwoorden
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “videti” = “videl”)
2. Ona je *šla* v trgovino, preden je začelo snežiti.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “iti” = “šla”)
3. Midva sva *dala* denar v škatlo, preden smo začeli.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “dati” = “dala”)
4. Vi ste *vzeli* ključe, preden ste odšli.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “vzeti” = “vzeli”)
5. On je že *povedal* resnico, preden je prišel sodnik.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “povedati” = “povedal”)
6. Jaz sem *prišel* domov prej, kot si pričakoval.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “priti” = “prišel”)
7. Ti si *spal* dolgo, preden si se zbudil.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “spati” = “spal”)
8. Ona je *jedla* že večerjo, preden je začel film.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “jesti” = “jedla”)
9. Mi smo *stali* v vrsti, preden smo vstopili.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “stati” = “stali”)
10. Vi ste *učili* dolgo, preden ste opravili izpit.
(Hint: hulpwerkwoord “biti” + voltooid deelwoord van “učiti” = “učili”)