Oefening 1: Voltooid verleden tijd (førdatid)
2. Vi *havde set* filmen før festen begyndte. (Hint: handeling was voltooid vóór een ander moment in het verleden)
3. De *havde læst* bogen, før læreren spurgte. (Hint: voltooid in verleden tijd, vóór een andere verleden gebeurtenis)
4. Jeg *havde skrevet* brevet, inden posten kom. (Hint: iets was afgerond vóór een ander moment)
5. Hun *havde sovet* længe, da telefonen ringede. (Hint: actie voltooid vóór een andere gebeurtenis)
6. Vi *havde allerede betalt* regningen, da gæsten kom. (Hint: iets was al gedaan vóór iets anders)
7. De *havde rejst* hjem, før vi ankom. (Hint: handeling voltooid vóór een ander tijdstip in verleden)
8. Han *havde arbejdet* hårdt, inden han tog ferie. (Hint: voltooid verleden tijd, vóór vakantie begon)
9. Vi *havde hørt* nyheden, før du fortalte det. (Hint: actie afgerond vóór iets anders)
10. Hun *havde lavet* mad, før gæsterne kom. (Hint: handeling was klaar vóór bezoek)
Oefening 2: Voltooid toekomende tijd (førfremtid)
2. Vi *vil have set* filmen, inden festen begynder. (Hint: handeling zal voltooid zijn vóór toekomstig moment)
3. De *vil have læst* bogen, før eksamen er. (Hint: voltooid toekomende tijd, vóór toekomstig tijdstip)
4. Jeg *vil have skrevet* brevet inden i morgen. (Hint: iets zal afgerond zijn vóór een toekomstige deadline)
5. Hun *vil have sovet* længe, når du kommer. (Hint: actie zal voltooid zijn vóór een toekomstige gebeurtenis)
6. Vi *vil have betalt* regningen, før gæsten ankommer. (Hint: iets zal gedaan zijn vóór toekomstig moment)
7. De *vil have rejst* hjem, inden vi ser dem igen. (Hint: handeling voltooid vóór toekomstig tijdstip)
8. Han *vil have arbejdet* hårdt, når han tager ferie. (Hint: voltooid toekomende tijd, vóór vakantie)
9. Vi *vil have hørt* nyheden, inden du fortæller os. (Hint: actie zal afgerond zijn vóór toekomstige gebeurtenis)
10. Hun *vil have lavet* mad, inden gæsterne kommer. (Hint: handeling zal klaar zijn vóór bezoek)