Oefening 1: Voltooid tegenwoordige tijd met regelmatige werkwoorden
2. Du *har læst* bogen. (Gebruik ‘har’ + voltooid deelwoord van ‘læse’)
3. Han *har snakket* med læreren. (Gebruik ‘har’ + voltooid deelwoord van ‘snakke’)
4. Vi *har boet* i Danmark i fem år. (Gebruik ‘har’ + voltooid deelwoord van ‘bo’)
5. I *har spist* frokost allerede. (Gebruik ‘har’ + voltooid deelwoord van ‘spise’)
6. De *har rejst* til Norge. (Gebruik ‘har’ + voltooid deelwoord van ‘rejse’)
7. Jeg *har købt* en ny cykel. (Gebruik ‘har’ + voltooid deelwoord van ‘købe’)
8. Du *har arbejdet* hårdt i dag. (Gebruik ‘har’ + voltooid deelwoord van ‘arbejde’)
9. Hun *har ringet* til sin ven. (Gebruik ‘har’ + voltooid deelwoord van ‘ringe’)
10. Vi *har lært* meget i klassen. (Gebruik ‘har’ + voltooid deelwoord van ‘lære’)
Oefening 2: Voltooid tegenwoordige tijd met onregelmatige werkwoorden
2. Du *har gjort* dit hjemmearbejde. (Onregelmatig werkwoord ‘gøre’ in perfectum)
3. Han *har taget* bussen. (Onregelmatig werkwoord ’tage’ in perfectum)
4. Vi *har set* filmen sammen. (Onregelmatig werkwoord ‘se’ in perfectum)
5. I *har skrevet* et brev. (Onregelmatig werkwoord ‘skrive’ in perfectum)
6. De *har fået* en gave. (Onregelmatig werkwoord ‘få’ in perfectum)
7. Jeg *har forstået* opgaven. (Onregelmatig werkwoord ‘forstå’ in perfectum)
8. Du *har fundet* nøglerne. (Onregelmatig werkwoord ‘finde’ in perfectum)
9. Hun *har drukket* kaffe. (Onregelmatig werkwoord ‘drikke’ in perfectum)
10. Vi *har vundet* kampen. (Onregelmatig werkwoord ‘vinde’ in perfectum)