Oefening 1: Maak de zinnen compleet met het juiste voltooid deelwoord
2. Hun har *skrevet* en bog. (Gebruik het voltooid deelwoord van “skrive” = schrijven).
3. Vi har *set* en film. (Gebruik het voltooid deelwoord van “se” = zien).
4. De har *talt* i telefonen. (Gebruik het voltooid deelwoord van “tale” = spreken).
5. Jeg har *købt* en ny cykel. (Gebruik het voltooid deelwoord van “købe” = kopen).
6. Han har *gjort* sine lektier. (Gebruik het voltooid deelwoord van “gøre” = doen).
7. Vi har *rejst* til Danmark. (Gebruik het voltooid deelwoord van “rejse” = reizen).
8. I har *fået* en gave. (Gebruik het voltooid deelwoord van “få” = krijgen).
9. Hun har *læst* bogen. (Gebruik het voltooid deelwoord van “læse” = lezen).
10. Jeg har *talt* med min ven. (Gebruik het voltooid deelwoord van “tale” = spreken).
Oefening 2: Vul het juiste voltooid deelwoord in volgens de aanwijzing
2. Vi har *boet* i København i to år. (Voltooid deelwoord van “bo” = wonen).
3. Han har *løbet* hurtigt. (Voltooid deelwoord van “løbe” = rennen).
4. Jeg har *forstået* opgaven. (Voltooid deelwoord van “forstå” = begrijpen).
5. Hun har *brugt* sin computer hele dagen. (Voltooid deelwoord van “bruge” = gebruiken).
6. Vi har *taget* bussen til arbejde. (Voltooid deelwoord van “tage” = nemen).
7. I har *sunget* en smuk sang. (Voltooid deelwoord van “synge” = zingen).
8. Han har *kørt* bil i mange år. (Voltooid deelwoord van “køre” = rijden).
9. Jeg har *tænkt* meget over det. (Voltooid deelwoord van “tænke” = denken).
10. De har *været* på ferie i Spanien. (Voltooid deelwoord van “være” = zijn).