Oefening 1: Basisvolgorde van bijvoeglijke naamwoorden
2. Zij draagt een *mooie* *witte* jurk. (Hint: Eerst kwaliteit, dan kleur)
3. Hij heeft een *nieuw* *blauw* boek. (Hint: Eerst staat van het object, dan kleur)
4. We kochten een *oud* *bruin* paard. (Hint: Eerst leeftijd, dan kleur)
5. De *drie* *kleine* katten slapen. (Hint: Eerst hoeveelheid, dan grootte)
6. Zij leest een *interessant* *dik* tijdschrift. (Hint: Eerst mening, dan grootte)
7. Hij droeg een *oude* *zwarte* jas. (Hint: Eerst leeftijd, dan kleur)
8. We zagen een *lang* *mooi* lied. (Hint: Eerst lengte, dan kwaliteit)
9. Zij hebben een *jong* *grijs* konijn. (Hint: Eerst leeftijd, dan kleur)
10. Ik kocht een *drie* *rode* appels. (Hint: Eerst hoeveelheid, dan kleur)
Oefening 2: Complexere volgorde van meerdere bijvoeglijke naamwoorden
2. Wij hebben een *mooi* *nieuw* *blauw* huis. (Hint: Mening, staat, kleur)
3. Zij dragen *drie* *lange* *witte* jurken. (Hint: Hoeveelheid, lengte, kleur)
4. Ik vond een *oud* *dik* *bruin* boek. (Hint: Leeftijd, grootte, kleur)
5. De *kleine* *jonge* *zwarte* hond speelt. (Hint: Grootte, leeftijd, kleur)
6. Zij heeft een *interessante* *oude* *rode* roman. (Hint: Mening, leeftijd, kleur)
7. We zien *twee* *mooie* *grote* bomen. (Hint: Hoeveelheid, mening, grootte)
8. Hij kocht een *nieuw* *klein* *wit* horloge. (Hint: Staat, grootte, kleur)
9. De *grote* *oude* *grijze* kat slaapt. (Hint: Grootte, leeftijd, kleur)
10. Zij dragen *drie* *mooie* *lange* sjaals. (Hint: Hoeveelheid, mening, lengte)