Oefening 1: Basisvolgorde van bijvoeglijke naamwoorden in het Welsh
2. Zij heeft een *nieuw* *blauw* boek gekocht. (Hint: nieuwheid vóór kleur)
3. We zagen een *oud* *mooi* gebouw in de stad. (Hint: leeftijd vóór schoonheid)
4. Hij droeg een *klein* *warm* jasje vandaag. (Hint: grootte vóór temperatuur)
5. De *jonge* *sterke* man werkt in de fabriek. (Hint: leeftijd vóór kracht)
6. Ik wil een *groot* *licht* huis aan het meer. (Hint: grootte vóór lichtheid)
7. Zij heeft een *roze* *zacht* kussen op de bank. (Hint: kleur vóór textuur)
8. De *oude* *grijze* kat slaapt op de stoel. (Hint: leeftijd vóór kleur)
9. We kochten een *nieuw* *duur* horloge gisteren. (Hint: nieuwheid vóór prijs)
10. Hij reed in een *snel* *zwart* voertuig. (Hint: snelheid vóór kleur)
Oefening 2: Complexere zinnen met meerdere bijvoeglijke naamwoorden
2. Ze droeg een *mooi* *rood* *zijden* jurkje. (Hint: schoonheid vóór kleur vóór materiaal)
3. We aten een *vers* *warm* *heerlijk* brood. (Hint: versheid vóór temperatuur vóór smaak)
4. Hij heeft een *oud* *groot* *roestig* fiets. (Hint: leeftijd vóór grootte vóór staat)
5. De *jonge* *kleine* *blauwe* vogel zingt mooi. (Hint: leeftijd vóór grootte vóór kleur)
6. Ze kocht een *duur* *nieuw* *zwart* pak. (Hint: prijs vóór nieuwheid vóór kleur)
7. Het was een *koud* *lang* *donker* winteravond. (Hint: temperatuur vóór lengte vóór kleur)
8. Hij reed in een *snel* *rood* *nieuw* auto. (Hint: snelheid vóór kleur vóór nieuwheid)
9. De *mooie* *oude* *bruine* tafel staat in de kamer. (Hint: schoonheid vóór leeftijd vóór kleur)
10. We zagen een *klein* *wit* *vuil* konijn in het veld. (Hint: grootte vóór kleur vóór staat)