1. Včeraj sem *delal* cel dan. (Hint: Gebruik de mannelijke vorm van het werkwoord ‘delati’ in de verleden tijd.)
2. Ona je *govorila* s prijateljico. (Hint: Vrouwelijke vorm van ‘govoriti’ in verleden tijd.)
3. Mi smo *učili* slovenščino skupaj. (Hint: Meervoud van ‘učiti’ in verleden tijd.)
4. Ti si *pospravil* sobo hitro. (Hint: Mannelijke vorm van ‘pospravljati’ in verleden tijd.)
5. Otroci so *igrali* na igrišču. (Hint: Meervoud van ‘igrati’ in verleden tijd.)
6. Jaz sem *pomagal* materi pri kuhanju. (Hint: Mannelijke vorm van ‘pomagati’ in verleden tijd.)
7. Ona je *risala* čudovito sliko. (Hint: Vrouwelijke vorm van ‘risati’ in verleden tijd.)
8. Vi ste *poslušali* glasbo pozno v noč. (Hint: Meervoud van ‘poslušati’ in verleden tijd.)
9. On je *čakal* na avtobus. (Hint: Mannelijke vorm van ‘čakati’ in verleden tijd.)
10. Mi smo *kuhali* večerjo skupaj. (Hint: Meervoud van ‘kuhati’ in verleden tijd.)

1. Včeraj sem *šel* v trgovino. (Hint: Verleden tijd van het werkwoord ‘iti’.)
2. Ona je *videla* lepo predstavo. (Hint: Vrouwelijke vorm van ‘videti’ in verleden tijd.)
3. Mi smo *jedli* okusno hrano. (Hint: Meervoud van ‘jesti’ in verleden tijd.)
4. Ti si *pila* kavo z mlekom. (Hint: Vrouwelijke vorm van ‘piti’ in verleden tijd.)
5. On je *dal* knjigo prijatelju. (Hint: Mannelijke vorm van ‘dati’ in verleden tijd.)
6. Vi ste *prišli* pravočasno. (Hint: Meervoud van ‘priti’ in verleden tijd.)
7. Jaz sem *spal* dobro noč. (Hint: Mannelijke vorm van ‘spati’ in verleden tijd.)
8. Ona je *vedela* odgovor. (Hint: Vrouwelijke vorm van ‘vedeti’ in verleden tijd.)
9. Otroci so *naredili* domačo nalogo. (Hint: Meervoud van ‘narediti’ in verleden tijd.)
10. Mi smo *pili* limonado na vrtu. (Hint: Meervoud van ‘piti’ in verleden tijd.)