Oefening 1: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Zij *училась* hard voor de toets. (Hint: verleden tijd van учиться, vrouwelijk)
3. Wij *работали* samen aan het project. (Hint: verleden tijd van работать, meervoud)
4. Jullie *играли* voetbal in het park. (Hint: verleden tijd van играть, meervoud)
5. Ik *читала* een interessant boek. (Hint: verleden tijd van читать, vrouwelijk)
6. Zij *слушали* muziek tijdens de reis. (Hint: verleden tijd van слушать, meervoud)
7. Hij *ждал* de bus op het station. (Hint: verleden tijd van ждать, mannelijk)
8. Wij *готовили* het avondeten samen. (Hint: verleden tijd van готовить, meervoud)
9. Jij *смотрела* een film gisterenavond. (Hint: verleden tijd van смотреть, vrouwelijk)
10. Zij *плакала* om het verdrietige nieuws. (Hint: verleden tijd van плакать, vrouwelijk)
Oefening 2: Verleden tijd van onregelmatige werkwoorden
2. Zij *шла* naar school te voet. (Hint: verleden tijd van идти, vrouwelijk)
3. Wij *сделали* het huiswerk op tijd. (Hint: verleden tijd van сделать, meervoud)
4. Jullie *видели* een mooie vogel in het bos. (Hint: verleden tijd van видеть, meervoud)
5. Ik *думал* lang over het antwoord. (Hint: verleden tijd van думать, mannelijk)
6. Zij *пила* thee in de ochtend. (Hint: verleden tijd van пить, vrouwelijk)
7. Hij *взял* zijn jas en ging naar buiten. (Hint: verleden tijd van взять, mannelijk)
8. Wij *писали* een brief naar onze vriend. (Hint: verleden tijd van писать, meervoud)
9. Jij *стояла* bij de bushalte te wachten. (Hint: verleden tijd van стоять, vrouwelijk)
10. Zij *говорили* over hun plannen. (Hint: verleden tijd van говорить, meervoud)