Oefening 1: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Timīle bāghlāī hernu *bhayo* (Verleden tijd van ‘hernu’ betekent ‘zag’).
3. Uhaṃlāī keta *khēlna* thalē (Gebruik de verleden tijd van ’thalnu’ – ‘begon’).
4. Hāmīle āj bāzār *gayau* (Verleden tijd van ‘janā’ betekent ‘gingen’).
5. Tapaīle mero kitab *padhnubhayo* (Verleden tijd van ‘padhnu’ betekent ‘las’).
6. Unīharūle khelkud *garē* (Verleden tijd van ‘garne’ voor zij meervoud).
7. Maile khāna *khāe* (Verleden tijd van ‘khānu’ betekent ‘at’).
8. Timi bāṭo *hērē* (Verleden tijd van ‘hēṛnu’ betekent ‘kijkt(e)’).
9. Uhaṃle sangīthī *lāgā’ē* (Verleden tijd van ‘lāgā’unu’ betekent ‘begon’).
10. Hāmīle pustakālaya *gayau* (Verleden tijd van ‘janā’ – ‘gingen’).
Oefening 2: Verleden tijd van onregelmatige werkwoorden
2. Timi le khelma ramāilō *garē* (Verleden tijd van ‘garne’ betekent ‘maakte’).
3. Uhaṃle hāmīlāī sāmān *diye* (Verleden tijd van ‘dinē’ betekent ‘gaf’).
4. Hāmīle sāthīharū sanga bāṭa *aeko* (Verleden tijd van ‘aunu’ betekent ‘kwam’).
5. Tapaīle kahānī *bhannubhayo* (Verleden tijd van ‘bhannu’ betekent ‘zei’).
6. Unīharūle āj ratri film *herē* (Verleden tijd van ‘hēṛnu’ betekent ‘keken’).
7. Maile āphno kamra *safā gare* (Verleden tijd van ‘garne’ betekent ‘maakte’).
8. Timīle mero sathī sanga *bolyau* (Verleden tijd van ‘bolnu’ betekent ‘sprak’).
9. Uhaṃle mero sāth dinu *man paryo* (Verleden tijd van ‘man parnu’ betekent ‘vond leuk’).
10. Hāmīle bāhira khelna *gaye* (Verleden tijd van ‘janā’ betekent ‘gingen’).