Oefening 1: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Mēs *runājām* ar skolotāju pagājušajā nedēļā. (Hint: Werkwoord “runāt” betekent “spreken”, verleden tijd voor wij.)
3. Tu *mācījies* latviešu valodu pagājušajā gadā. (Hint: Werkwoord “mācīties” betekent “leren”, verleden tijd voor jij (mannelijk).)
4. Viņas *dziedāja* dziesmu vakar vakarā. (Hint: Werkwoord “dziedāt” betekent “zingen”, verleden tijd voor zij (meervoud).)
5. Es *skaitīju* līdz desmit vakar. (Hint: Werkwoord “skaitīt” betekent “tellen”, verleden tijd voor ik.)
6. Jūs *gājāt* uz veikalu vakar. (Hint: Werkwoord “iet” betekent “gaan”, verleden tijd voor jullie.)
7. Viņš *skatījās* filmu vakar. (Hint: Werkwoord “skatīties” betekent “kijken”, verleden tijd voor hij.)
8. Mēs *peldējām* ezerā pagājušajā vasarā. (Hint: Werkwoord “peldēt” betekent “zwemmen”, verleden tijd voor wij.)
9. Tu *rakstīji* vēstuli vakar vakarā. (Hint: Werkwoord “rakstīt” betekent “schrijven”, verleden tijd voor jij (mannelijk).)
10. Viņas *dejotāja* ballē pagājušajā nedēļas nogalē. (Hint: Werkwoord “dejot” betekent “dansen”, verleden tijd voor zij (meervoud).)
Oefening 2: Verleden tijd van onregelmatige werkwoorden
2. Es *redzēju* skaistu putnu vakar. (Hint: Werkwoord “redzēt” betekent “zien”, verleden tijd voor ik.)
3. Tu *devies* uz ceļojumu pagājušajā vasarā. (Hint: Werkwoord “doties” betekent “vertrekken”, verleden tijd voor jij (mannelijk).)
4. Mēs *bijām* mājās vakar vakarā. (Hint: Werkwoord “būt” betekent “zijn”, verleden tijd voor wij.)
5. Viņas *teica* patiesību pagājušajā nedēļā. (Hint: Werkwoord “teikt” betekent “zeggen”, verleden tijd voor zij (meervoud).)
6. Jūs *ņēmāt* grāmatu no bibliotēkas. (Hint: Werkwoord “ņemt” betekent “nemen”, verleden tijd voor jullie.)
7. Es *rakstīju* ziņu vakar. (Hint: Werkwoord “rakstīt” betekent “schrijven”, verleden tijd voor ik.)
8. Tu *zināji* atbildi uz jautājumu. (Hint: Werkwoord “zināt” betekent “weten”, verleden tijd voor jij (mannelijk).)
9. Viņš *runāja* ar draugu vakar. (Hint: Werkwoord “runāt” betekent “spreken”, verleden tijd voor hij.)
10. Mēs *dzērām* tēju vakar vakarā. (Hint: Werkwoord “dzert” betekent “drinken”, verleden tijd voor wij.)