Oefening 1: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Jij *ತಿನ್ನಿದ್ದೀಯ* (tinniddiya) het eten gisteren. (Hint: verleden tijd van “eten” is “ತಿನ್ನಿದ್ದೀಯ”)
3. Hij *ಹೊರಟನು* (horatanu) om 7 uur ’s ochtends. (Hint: verleden tijd van “vertrekken” is “ಹೊರಟನು”)
4. Wij *ನಡೆದಿದ್ದೇವೆ* (nadediddeve) naar school. (Hint: verleden tijd van “lopen” is “ನಡೆದಿದ್ದೇವೆ”)
5. Zij *ಬರೆಯುತ್ತಿದ್ದಳು* (bareyuttidalu) een brief gisteren. (Hint: verleden tijd van “schrijven” is “ಬರೆಯುತ್ತಿದ್ದಳು”)
6. Jullie *ಕೇಳಿದ್ದೀರಾ* (keLiddira) het verhaal goed. (Hint: verleden tijd van “luisteren” is “ಕೇಳಿದ್ದೀರಾ”)
7. Ik *ಕೊಂಡೆನು* (kondeenu) een nieuwe pen vorige week. (Hint: verleden tijd van “kopen” is “ಕೊಂಡೆನು”)
8. Jij *ನಿದ್ದೆ ಮಾಡಿದ್ದೀಯ* (nidde maadiddiya) vroeg gisteren. (Hint: verleden tijd van “slapen” is “ನಿದ್ದೆ ಮಾಡಿದ್ದೀಯ”)
9. Zij *ಕೇಳಿತು* (keLitu) het lied mooi. (Hint: verleden tijd van “zeggen” is “ಕೇಳಿತು”)
10. Wij *ನೋಡಿದ್ದೇವೆ* (nodiddeve) een film gisteren. (Hint: verleden tijd van “zien” is “ನೋಡಿದ್ದೇವೆ”)
Oefening 2: Verleden tijd van onregelmatige werkwoorden
2. Jij *ಹೋದಿರಾ* (hodira) naar de markt gisteren? (Hint: verleden tijd van “gaan” is “ಹೋದಿರಾ”)
3. Hij *ಕಳೆದನು* (kaledanu) zijn sleutels vorige week. (Hint: verleden tijd van “verliezen” is “ಕಳೆದನು”)
4. Wij *ತಿಂದಿದ್ದೇವೆ* (tindiddeve) samen gisteren. (Hint: verleden tijd van “eten” is “ತಿಂದಿದ್ದೇವೆ”)
5. Zij *ಮಾಡಿದ್ದರು* (maadiddaru) het werk op tijd. (Hint: verleden tijd van “doen” is “ಮಾಡಿದ್ದರು”)
6. Jullie *ಬಂದಿದ್ದೀರಾ* (bandiddira) te laat gisteren. (Hint: verleden tijd van “komen” is “ಬಂದಿದ್ದೀರಾ”)
7. Ik *ತೋರಿಸಿದೆನು* (torisidenu) de weg aan de gasten. (Hint: verleden tijd van “tonen” is “ತೋರಿಸಿದೆನು”)
8. Jij *ನಿಲ್ಲಿಸಿದ್ದೀಯ* (nillisidhiya) de auto op tijd. (Hint: verleden tijd van “stoppen” is “ನಿಲ್ಲಿಸಿದ್ದೀಯ”)
9. Zij *ಹೊರಟಿದ್ದರು* (horatiddaru) vroeg uit het huis. (Hint: verleden tijd van “vertrekken” is “ಹೊರಟಿದ್ದರು”)
10. Wij *ಕಳೆದಿದ್ದೇವೆ* (kalediddeve) het examen met succes. (Hint: verleden tijd van “slagen” is “ಕಳೆದಿದ್ದೇವೆ”)