Oefening 1: Verleden tijd (Past Simple) in het Hebreeuws
2. אתמול הוא *כתב* מכתב לחברו (de verleden tijd van schrijven).
3. היא *אכלה* תפוח לארוחת הבוקר (de verleden tijd van eten).
4. בשבוע שעבר הם *נסעו* לים (de verleden tijd van reizen).
5. אני *ראיתי* סרט מעניין בלילה (de verleden tijd van zien).
6. את *דיברת* בטלפון עם אמא שלך (de verleden tijd van spreken).
7. הוא *עבד* במשרד כל היום (de verleden tijd van werken).
8. אנחנו *שיחקנו* כדורגל אתמול (de verleden tijd van spelen).
9. הם *קנו* ספר חדש בחנות (de verleden tijd van kopen).
10. אתמול בערב היא *שתתה* מים קרים (de verleden tijd van drinken).
Oefening 2: Verleden tijd (Past Continuous) in het Hebreeuws
2. הם *היו משחקים* כדורגל כשהטלפון צלצל (gebruik de verleden tijd van “zijn” + werkwoord in -ing vorm).
3. אני *הייתי שומע* מוזיקה בזמן שעבדתי (gebruik de verleden tijd van “zijn” + werkwoord in -ing vorm).
4. כשהוא נכנס, אנחנו *היינו מדברים* על החופשה (gebruik de verleden tijd van “zijn” + werkwoord in -ing vorm).
5. היא *הייתה מבשלת* ארוחת ערב כשאתה התקשרת (gebruik de verleden tijd van “zijn” + werkwoord in -ing vorm).
6. הם *היו נוסעים* באוטובוס כשפתאום התחיל הגשם (gebruik de verleden tijd van “zijn” + werkwoord in -ing vorm).
7. אני *הייתי כותב* מכתב כשקיבלתי את ההודעה (gebruik de verleden tijd van “zijn” + werkwoord in -ing vorm).
8. בזמן שהייתה בבית הספר, החברים שלי *היו משחקים* בחוץ (gebruik de verleden tijd van “zijn” + werkwoord in -ing vorm).
9. הוא *היה שומע* שיר חדש כשהמכונית עצרה (gebruik de verleden tijd van “zijn” + werkwoord in -ing vorm).
10. את *הייתה קוראת* עיתון בזמן שהשמש זרחה (gebruik de verleden tijd van “zijn” + werkwoord in -ing vorm).