1. Do sutra *budem završio* posao. (Hint: Gebruik de toekomstige voltooide tijd van ‘završiti’ om aan te geven dat het werk klaar zal zijn voor morgen.)
2. Ona *će već biti otišla* kad stigneš. (Hint: Druk uit dat zij al weg zal zijn als jij aankomt.)
3. Mi *ćemo do tada napisati* izvještaj. (Hint: Toekomstige voltooide tijd van ‘napisati’ voor een rapport dat klaar zal zijn.)
4. Ti *ćeš već završiti* školu do kraja godine. (Hint: Gebruik ‘završiti’ in de toekomstige voltooide tijd om te zeggen dat je de school af hebt voor het einde van het jaar.)
5. Oni *će do pet sati popraviti* auto. (Hint: Zeg dat zij de auto gerepareerd zullen hebben voor vijf uur.)
6. Ja *ću već biti pročitao* knjigu do sutra. (Hint: Toekomstige voltooide tijd van ‘pročitati’ voor een boek dat uit is morgen.)
7. Vi *ćete završiti* zadatak prije roka. (Hint: Druk uit dat jullie de taak af zullen hebben voor de deadline.)
8. On *će već biti otišao* kad počne sastanak. (Hint: Hij zal al vertrokken zijn voor de vergadering begint.)
9. Mi *ćemo završiti* projekt prije ljeta. (Hint: Toekomstige voltooide tijd van ‘završiti’ om te zeggen dat het project klaar is voor de zomer.)
10. Ti *ćeš već biti naučio* lekciju do ponedjeljka. (Hint: Gebruik ‘naučiti’ in de toekomstige voltooide tijd om aan te geven dat je de les geleerd hebt voor maandag.)

1. Do petka *ću završiti* sve pripreme. (Hint: Vertel dat je alle voorbereidingen af hebt voor vrijdag.)
2. Oni *će biti završili* radove prije zime. (Hint: Gebruik de toekomstige voltooide tijd van ‘završiti’ voor werkzaamheden die voor de winter klaar zijn.)
3. Ti *ćeš već biti pročitao* ovaj tekst do sutra. (Hint: Druk uit dat jij de tekst uit zal hebben voor morgen.)
4. Mi *ćemo do tada napisati* izvještaj. (Hint: Geef aan dat het rapport klaar zal zijn voor het genoemde moment.)
5. Ona *će već biti otišla* kad pozovem. (Hint: Zij zal al weg zijn als ik bel.)
6. Vi *ćete završiti* sve zadatke prije kraja dana. (Hint: Jullie zullen alle taken af hebben voor het einde van de dag.)
7. Ja *ću do sutra naučiti* sve riječi. (Hint: Toekomstige voltooide tijd van ‘naučiti’ voor woorden die geleerd zijn morgen.)
8. On *će do večeri završiti* projekt. (Hint: Hij zal het project af hebben voor de avond.)
9. Ti *ćeš već biti završio* školu do kraja godine. (Hint: Je zult de school af hebben voor het einde van het jaar.)
10. Mi *ćemo do tada biti završili* sve zadatke. (Hint: We zullen alle taken klaar hebben voor dat moment.)