Oefening 1: Gebruik van de tegenwoordige voltooide tijd in eenvoudige zinnen
2. Jij *сделал* je huiswerk al. (Hint: voltooid deelwoord van ‘doen/maken’)
3. Hij *ушёл* naar huis. (Hint: voltooid deelwoord van ‘vertrekken’)
4. Wij *пришли* te laat. (Hint: voltooid deelwoord van ‘komen’)
5. Jullie *написали* een brief. (Hint: voltooid deelwoord van ‘schrijven’)
6. Zij *купили* nieuwe kleren. (Hint: voltooid deelwoord van ‘kopen’)
7. Ik *посмотрел* de film gisterenavond. (Hint: voltooid deelwoord van ‘kijken’)
8. Jij *взял* mijn pen mee. (Hint: voltooid deelwoord van ‘nemen’)
9. Hij *сказал* de waarheid. (Hint: voltooid deelwoord van ‘zeggen’)
10. Wij *позвонили* naar de dokter. (Hint: voltooid deelwoord van ‘bellen’)
Oefening 2: Tegenwoordige voltooide tijd in vragen en ontkenningen
2. Zij heeft het nog niet *сделала*. (Hint: ontkenning met voltooid deelwoord van ‘doen’)
3. Zijn zij al *ушли* van school? (Hint: vraagvorm van voltooid deelwoord van ‘vertrekken’)
4. Wij hebben de taak *выполнили*. (Hint: voltooid deelwoord van ‘uitvoeren/voltooien’)
5. Jij hebt de sleutel niet *нашёл*. (Hint: ontkenning met voltooid deelwoord van ‘vinden’)
6. Heeft hij het probleem *решил*? (Hint: vraagvorm van voltooid deelwoord van ‘oplossen’)
7. Zij hebben het cadeau *подарили*. (Hint: voltooid deelwoord van ‘geven/schenken’)
8. Heb jij gisteren *помог* je vrienden? (Hint: vraagvorm van voltooid deelwoord van ‘helpen’)
9. Wij hebben het boek niet *прочитали*. (Hint: ontkenning met voltooid deelwoord van ‘lezen’)
10. Heeft zij al *ответила* op de vraag? (Hint: vraagvorm van voltooid deelwoord van ‘antwoorden’)