Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden
2. Ti *bereš* knjigo. (Hint: Gebruik de tweede persoon enkelvoud van “brati” – lezen.)
3. On *piše* pismo. (Hint: Derde persoon enkelvoud van “pisati” – schrijven.)
4. Mi *igramo* nogomet. (Hint: Eerste persoon meervoud van “igrati” – spelen.)
5. Vi *poslušate* glasbo. (Hint: Tweede persoon meervoud van “poslušati” – luisteren.)
6. Oni *govorijo* slovensko. (Hint: Derde persoon meervoud van “govoriti” – spreken.)
7. Jaz *učim* slovenščino. (Hint: Eerste persoon enkelvoud van “učiti se” – leren.)
8. Ti *delaš* domačo nalogo. (Hint: Tweede persoon enkelvoud van “delati” – doen.)
9. Ona *kuha* večerjo. (Hint: Derde persoon enkelvoud van “kuhati” – koken.)
10. Mi *potujemo* v Ljubljano. (Hint: Eerste persoon meervoud van “potovati” – reizen.)
Oefening 2: Tegenwoordige tijd van onregelmatige werkwoorden
2. Ti *greš* v šolo. (Hint: Tweede persoon enkelvoud van “iti” – gaan.)
3. On *ima* veliko prijateljev. (Hint: Derde persoon enkelvoud van “imeti” – hebben.)
4. Mi *jemo* kosilo. (Hint: Eerste persoon meervoud van “jesti” – eten.)
5. Vi *pite* vodo. (Hint: Tweede persoon meervoud van “piti” – drinken.)
6. Oni *so* učitelji. (Hint: Derde persoon meervoud van “biti” – zijn.)
7. Jaz *vem* odgovor. (Hint: Eerste persoon enkelvoud van “vedeti” – weten.)
8. Ti *delaš* hitro. (Hint: Tweede persoon enkelvoud van “delati” – doen.)
9. Ona *piše* pesem. (Hint: Derde persoon enkelvoud van “pisati” – schrijven.)
10. Mi *gremo* na sprehod. (Hint: Eerste persoon meervoud van “iti” – gaan.)