Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden
2. Wij *میخوانیم* een boek (gebruik het werkwoord “lezen” in tegenwoordige tijd).
3. Jij *مینویسی* een brief (gebruik het werkwoord “schrijven” in tegenwoordige tijd).
4. Zij *میخورد* een appel (gebruik het werkwoord “eten” in tegenwoordige tijd).
5. Ik *مینوشم* water (gebruik het werkwoord “drinken” in tegenwoordige tijd).
6. Jullie *میخوابید* vroeg (gebruik het werkwoord “slapen” in tegenwoordige tijd).
7. Hij *میآید* naar het park (gebruik het werkwoord “komen” in tegenwoordige tijd).
8. Wij *میبینیم* de film (gebruik het werkwoord “zien” in tegenwoordige tijd).
9. Jij *میدوی* snel (gebruik het werkwoord “rennen” in tegenwoordige tijd).
10. Zij *مینشیند* op de stoel (gebruik het werkwoord “zitten” in tegenwoordige tijd).
Oefening 2: Tegenwoordige tijd met persoonlijke voornaamwoorden
2. Jij *میخوانی* een gedicht (let op tweede persoon enkelvoud).
3. Zij (enkelvoud vrouwelijk) *مینویسد* een verhaal (let op derde persoon enkelvoud).
4. Wij *میخوریم* samen (let op eerste persoon meervoud).
5. Jullie *مینوشید* thee (let op tweede persoon meervoud).
6. Zij (meervoud) *میروند* naar huis (let op derde persoon meervoud).
7. Ik *میبینم* de vogels (let op eerste persoon enkelvoud).
8. Jij *میدانی* het antwoord (let op tweede persoon enkelvoud).
9. Hij *مینشیند* op de bank (let op derde persoon enkelvoud).
10. Wij *مینویسیم* een brief (let op eerste persoon meervoud).