Oefening 1: Tegenwoordige tijd met werkwoorden zonder toevoegingen
2. Jij *minum* water nu. (Hint: ‘minum’ betekent ‘drinken’ en blijft hetzelfde in de tegenwoordige tijd)
3. Zij *tulis* een brief. (Hint: ’tulis’ betekent ‘schrijven’ en verandert niet)
4. Wij *baca* boeken in de bibliotheek. (Hint: ‘baca’ betekent ‘lezen’ en blijft hetzelfde)
5. Hij *lari* snel. (Hint: ‘lari’ betekent ‘rennen’ en verandert niet)
6. Jullie *dengar* muziek. (Hint: ‘dengar’ betekent ‘luisteren’ en blijft hetzelfde)
7. Ik *tanya* de leraar een vraag. (Hint: ’tanya’ betekent ‘vragen’ en verandert niet)
8. Zij *duduk* op de stoel. (Hint: ‘duduk’ betekent ‘zitten’ en blijft hetzelfde)
9. Wij *jalan* naar school. (Hint: ‘jalan’ betekent ‘lopen’ en verandert niet)
10. Jij *lihat* de vogels. (Hint: ‘lihat’ betekent ‘zien’ en blijft hetzelfde)
Oefening 2: Tegenwoordige tijd met werkwoorden en persoonlijke voornaamwoorden
2. Kamu *belajar* Bahasa Melayu. (Hint: ‘belajar’ betekent ‘leren’ en verandert niet)
3. Dia *masak* nasi untuk makan. (Hint: ‘masak’ betekent ‘koken’ en blijft hetzelfde)
4. Kami *bekerja* di pejabat. (Hint: ‘bekerja’ betekent ‘werken’ en verandert niet)
5. Mereka *bermain* bola. (Hint: ‘bermain’ betekent ‘spelen’ en blijft hetzelfde)
6. Aku *tunggu* kamu di sini. (Hint: ’tunggu’ betekent ‘wachten’ en verandert niet)
7. Awak *bawa* beg itu. (Hint: ‘bawa’ betekent ‘dragen’ of ‘brengen’ en blijft hetzelfde)
8. Dia *cakap* dengan guru. (Hint: ‘cakap’ betekent ‘spreken’ en verandert niet)
9. Kami *tidur* awal malam ini. (Hint: ’tidur’ betekent ‘slapen’ en blijft hetzelfde)
10. Mereka *baca* surat khabar. (Hint: ‘baca’ betekent ‘lezen’ en verandert niet)