Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden
2. Þú *ræð* íslensku. (Hint: Werkwoord ’tala’ betekent spreken, tweede persoon enkelvoud.)
3. Hann *býr* á Íslandi. (Hint: Werkwoord ‘búa’ betekent wonen, derde persoon enkelvoud.)
4. Hún *gerir* heimanám. (Hint: Werkwoord ‘gera’ betekent doen, derde persoon enkelvoud vrouwelijk.)
5. Við *förum* í skóla. (Hint: Werkwoord ‘fara’ betekent gaan, eerste persoon meervoud.)
6. Þið *vinnið* vel. (Hint: Werkwoord ‘vinna’ betekent werken, tweede persoon meervoud.)
7. Þeir *hlusta* á tónlist. (Hint: Werkwoord ‘hlusta’ betekent luisteren, derde persoon meervoud mannelijk.)
8. Ég *skrifa* bréf. (Hint: Werkwoord ‘skrifa’ betekent schrijven, eerste persoon enkelvoud.)
9. Hún *horfir* á sjónvarpið. (Hint: Werkwoord ‘horfa’ betekent kijken, derde persoon enkelvoud vrouwelijk.)
10. Við *borðum* morgunmat. (Hint: Werkwoord ‘borða’ betekent eten, eerste persoon meervoud.)
Oefening 2: Tegenwoordige tijd van onregelmatige werkwoorden
2. Þú *ert* glaður. (Hint: Werkwoord ‘vera’ betekent zijn, tweede persoon enkelvoud.)
3. Hann *kemur* heim. (Hint: Werkwoord ‘koma’ betekent komen, derde persoon enkelvoud.)
4. Hún *veit* svarið. (Hint: Werkwoord ‘vita’ betekent weten, derde persoon enkelvoud vrouwelijk.)
5. Við *getum* hjálpað. (Hint: Werkwoord ‘geta’ betekent kunnen, eerste persoon meervoud.)
6. Þið *búið* í Reykjavík. (Hint: Werkwoord ‘búa’ betekent wonen, tweede persoon meervoud.)
7. Þeir *fara* á fundinn. (Hint: Werkwoord ‘fara’ betekent gaan, derde persoon meervoud mannelijk.)
8. Ég *seg* sannleikann. (Hint: Werkwoord ‘segja’ betekent zeggen, eerste persoon enkelvoud onregelmatig.)
9. Hún *vill* fara með okkur. (Hint: Werkwoord ‘vilja’ betekent willen, derde persoon enkelvoud vrouwelijk.)
10. Við *förum* saman. (Hint: Werkwoord ‘fara’ betekent gaan, eerste persoon meervoud.)