Oefening 1: Kies tussen Present Simple en Present Continuous
1. Hij *مینویسد* (Present Simple, gewoonte) elke dag een brief.
2. Nu *مینویسد* (Present Continuous, nu bezig) hij een e-mail op zijn computer.
3. Wij *میخوانیم* (Present Simple, feit) vaak boeken in het weekend.
4. Op dit moment *میخوانیم* (Present Continuous, nu bezig) wij een interessant artikel.
5. Jij *میدانی* (Present Simple, feit) de antwoorden goed.
6. Jij *داری میدانی* (Present Continuous, nu bezig) wat er gebeurt.
7. Zij *میرود* (Present Simple, gewoonte) elke ochtend naar school.
8. Zij *دارد میرود* (Present Continuous, nu bezig) nu naar de markt.
9. Ik *میخورم* (Present Simple, gewoonte) altijd ontbijt om 7 uur.
10. Ik *دارم میخورم* (Present Continuous, nu bezig) mijn lunch nu.
2. Nu *مینویسد* (Present Continuous, nu bezig) hij een e-mail op zijn computer.
3. Wij *میخوانیم* (Present Simple, feit) vaak boeken in het weekend.
4. Op dit moment *میخوانیم* (Present Continuous, nu bezig) wij een interessant artikel.
5. Jij *میدانی* (Present Simple, feit) de antwoorden goed.
6. Jij *داری میدانی* (Present Continuous, nu bezig) wat er gebeurt.
7. Zij *میرود* (Present Simple, gewoonte) elke ochtend naar school.
8. Zij *دارد میرود* (Present Continuous, nu bezig) nu naar de markt.
9. Ik *میخورم* (Present Simple, gewoonte) altijd ontbijt om 7 uur.
10. Ik *دارم میخورم* (Present Continuous, nu bezig) mijn lunch nu.
Oefening 2: Vul de juiste vorm in (Present Simple of Present Continuous)
1. De leraar *تدریس میکند* (Present Simple, vaste gewoonte) elke dag in de klas.
2. De leerlingen *دارند یاد میگیرند* (Present Continuous, nu bezig) voor de toets.
3. Mijn broer *بازی میکند* (Present Simple, gewoonte) vaak voetbal.
4. Mijn broer *دارد بازی میکند* (Present Continuous, nu bezig) met zijn vrienden.
5. Wij *زندگی میکنیم* (Present Simple, feit) in een groot huis.
6. Wij *داریم زندگی میکنیم* (Present Continuous, nu bezig) in een nieuwe stad.
7. Jij *مینوشی* (Present Simple, gewoonte) elke ochtend thee.
8. Jij *داری مینوشی* (Present Continuous, nu bezig) nu water.
9. Zij *کار میکند* (Present Simple, gewoonte) als dokter.
10. Zij *دارد کار میکند* (Present Continuous, nu bezig) in het ziekenhuis.
2. De leerlingen *دارند یاد میگیرند* (Present Continuous, nu bezig) voor de toets.
3. Mijn broer *بازی میکند* (Present Simple, gewoonte) vaak voetbal.
4. Mijn broer *دارد بازی میکند* (Present Continuous, nu bezig) met zijn vrienden.
5. Wij *زندگی میکنیم* (Present Simple, feit) in een groot huis.
6. Wij *داریم زندگی میکنیم* (Present Continuous, nu bezig) in een nieuwe stad.
7. Jij *مینوشی* (Present Simple, gewoonte) elke ochtend thee.
8. Jij *داری مینوشی* (Present Continuous, nu bezig) nu water.
9. Zij *کار میکند* (Present Simple, gewoonte) als dokter.
10. Zij *دارد کار میکند* (Present Continuous, nu bezig) in het ziekenhuis.
Download talkpal app 
_icon.svg){kind=icon}
