Oefening 1: Past Perfect in het Perzisch
2. Zij *had geschreven* een brief voordat ze vertrok. (Hint: Een actie die was afgerond voor een andere gebeurtenis in het verleden.)
3. Wij *hadden gezien* die film al toen hij op tv kwam. (Hint: Gebruik de Past Perfect om aan te geven dat iets al gebeurd was voor een ander moment.)
4. Jullie *hadden gewacht* tot het regende. (Hint: Voltooid handelen vóór een ander verleden moment.)
5. Ik *had gelezen* het boek voordat ik de film zag. (Hint: Voltooide actie in het verleden vóór een andere gebeurtenis.)
6. Zij *had geluisterd* naar muziek toen de telefoon ging. (Hint: Actie die al klaar was voordat iets anders gebeurde.)
7. Hij *had gestudeerd* voor het examen voordat hij ziek werd. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd om een voorafgaande actie aan te duiden.)
8. Wij *hadden gewerkt* aan het project toen de manager kwam. (Hint: Voltooide handeling voor een ander verleden moment.)
9. Jij *had gewassen* de auto voordat het begon te regenen. (Hint: Iets was al gedaan voordat iets anders gebeurde.)
10. Zij *had gekookt* het diner voor de gasten arriveerden. (Hint: Actie die al afgerond was voordat iets anders gebeurde.)
Oefening 2: Past Perfect Continuous in het Perzisch
2. Zij *was aan het schrijven geweest* de hele ochtend voordat ze pauze nam. (Hint: Benadruk de duur van een activiteit die nog niet was afgerond op dat moment.)
3. Wij *waren aan het kijken geweest* naar de wedstrijd toen het begon te regenen. (Hint: Activiteit die een tijd duurde voordat iets anders gebeurde.)
4. Jullie *waren aan het wachten geweest* al meer dan een uur toen de bus kwam. (Hint: Geef aan dat iets langdurig bezig was vóór een ander moment.)
5. Ik *was aan het lezen geweest* toen de stroom uitviel. (Hint: Activiteit die nog bezig was of net gestopt was vóór een andere gebeurtenis.)
6. Zij *was aan het luisteren geweest* naar muziek toen de bel ging. (Hint: Benadruk duur van handeling in verleden vóór een andere gebeurtenis.)
7. Hij *was aan het studeren geweest* toen zijn vrienden arriveerden. (Hint: Handeling die een tijd duurde voor een ander moment.)
8. Wij *waren aan het werken geweest* aan het project tot laat in de avond. (Hint: Geef aan dat een handeling langdurig was vóór een ander moment.)
9. Jij *was aan het wassen geweest* de auto toen het begon te stormen. (Hint: Activiteit die een tijd duurde in het verleden.)
10. Zij *was aan het koken geweest* voor het feest toen de gasten aankwamen. (Hint: Benadruk de duur van de handeling vóór een andere gebeurtenis.)