Oefening 1: Gebruik van de gebiedende wijs in het enkelvoud
2. Zeg tegen je zus: “_____ (eet!) je groente op.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van het werkwoord לֶאֱכוֹל (eten) in de tweede persoon enkelvoud.
3. Je vraagt aan een kind: “_____ (lees!) het boek.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van het werkwoord לִקְרוֹא (lezen) in de tweede persoon enkelvoud.
4. Zeg tegen iemand: “_____ (schrijf!) je naam hier.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van het werkwoord לִכְתּוֹב (schrijven) in de tweede persoon enkelvoud.
5. Je geeft instructie: “_____ (drink!) water.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van het werkwoord לִשְׁתּוֹת (drinken) in de tweede persoon enkelvoud.
6. Zeg tegen een vriend: “_____ (kom!) hier.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van het werkwoord לָבוֹא (komen) in de tweede persoon enkelvoud.
7. Je zegt: “_____ (doe!) je jas aan.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van het werkwoord לִלְבּוֹשׁ (aandoen/kleden) in de tweede persoon enkelvoud.
8. Je instrueert: “_____ (wacht!) hier.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van het werkwoord לַחֲכוֹת (wachten) in de tweede persoon enkelvoud.
9. Je zegt: “_____ (spreek!) langzaam.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van het werkwoord לְדַבֵּר (spreken) in de tweede persoon enkelvoud.
10. Je zegt tegen een leerling: “_____ (begrijp!) de les.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van het werkwoord לְהָבִין (begrijpen) in de tweede persoon enkelvoud.
2. *אֱכֹל* je groente op.
3. *קְרָא* het boek.
4. *כְּתֹב* je naam hier.
5. *שְׁתֶה* water.
6. *בֹּא* hier.
7. *לְבַשׁ* je jas aan.
8. *חַכֵּה* hier.
9. *דַּבֵּר* langzaam.
10. *הֵבֵן* de les.
Oefening 2: Gebruik van de gebiedende wijs in het meervoud
2. Zeg tegen meerdere mensen: “_____ (eet!) je groente op.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van לֶאֱכוֹל in de tweede persoon meervoud.
3. Je zegt tegen een klas: “_____ (lees!) het boek.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van לִקְרוֹא in de tweede persoon meervoud.
4. Zeg tegen een groep: “_____ (schrijf!) je naam hier.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van לִכְתּוֹב in de tweede persoon meervoud.
5. Je instrueert: “_____ (drink!) water.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van לִשְׁתּוֹת in de tweede persoon meervoud.
6. Zeg tegen je vrienden: “_____ (kom!) hier.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van לָבוֹא in de tweede persoon meervoud.
7. Je zegt: “_____ (doe!) je jas aan.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van לִלְבּוֹשׁ in de tweede persoon meervoud.
8. Je instrueert: “_____ (wacht!) hier.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van לַחֲכוֹת in de tweede persoon meervoud.
9. Zeg tegen de groep: “_____ (spreek!) langzaam.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van לְדַבֵּר in de tweede persoon meervoud.
10. Je zegt tegen meerdere leerlingen: “_____ (begrijp!) de les.” Hint: Gebruik de gebiedende wijs van לְהָבִין in de tweede persoon meervoud.
2. *אֱכוּל* je groente op.
3. *קִרְאוּ* het boek.
4. *כְּתֹבוּ* je naam hier.
5. *שְׁתוּ* water.
6. *בֹּאוּ* hier.
7. *לְבוֹשׁוּ* je jas aan.
8. *חַכּוּ* hier.
9. *דַּבְּרוּ* langzaam.
10. *הָבִינוּ* de les.