Oefening 1: Past Simple in het Fins
2. Hän *sanoi* sen eilen illalla. (Hint: Gebruik de verleden tijd van “sanoa” voor een actie die gisteren gebeurde.)
3. Me *menimme* elokuviin viime lauantaina. (Hint: Gebruik de verleden tijd van “mennä” om te zeggen dat je naar de film ging.)
4. He *tekivät* kotitehtävät eilen. (Hint: Gebruik de verleden tijd van “tehdä” voor iets dat gisteren is gedaan.)
5. Sinä *näit* uuden elokuvan viime viikolla. (Hint: Gebruik de verleden tijd van “nähdä” om te spreken over iets wat je gezien hebt.)
6. Opettaja *selitti* tehtävän hyvin. (Hint: Gebruik de verleden tijd van “selittää” om een uitleg in het verleden aan te geven.)
7. Me *söimme* lounaan yhdessä. (Hint: Gebruik de verleden tijd van “syödä” om te zeggen dat je samen hebt geluncht.)
8. Hän *juoksi* nopeasti eilen. (Hint: Gebruik de verleden tijd van “juosta” voor een actie die snel gebeurde.)
9. Minä *kirjoitin* kirjeen aamulla. (Hint: Gebruik de verleden tijd van “kirjoittaa” om te zeggen dat je ’s ochtends schreef.)
10. He *lukivat* kirjan viime kuussa. (Hint: Gebruik de verleden tijd van “lukea” om een afgeronde actie aan te geven.)
Oefening 2: Past Perfect in het Fins
2. Me *olimme tehneet* kotitehtävät ennen illallista. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van “tehdä” voor een actie die eerder was voltooid.)
3. He *oli nähnyt* elokuvan ennen kuin se poistui teatterista. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van “nähdä” voor een eerdere ervaring.)
4. Sinä *olit lukenut* kirjan ennen kokeen alkua. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van “lukea” om te zeggen dat je het boek al had gelezen.)
5. Minä *olin kirjoittanut* kirjeen ennen kuin posti tuli. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van “kirjoittaa” voor een actie die voltooid was.)
6. Hän *oli sanonut* totuuden ennen riitaa. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van “sanoa” om een eerdere uitspraak aan te geven.)
7. Me *olimme menneet* kotiin ennen sateen alkua. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van “mennä” om te zeggen dat je al thuis was.)
8. Opettaja *oli selittänyt* tehtävän ennen kokeen alkua. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van “selittää” om aan te geven dat de uitleg al gegeven was.)
9. He *oli juosseet* pitkän matkan ennen taukoa. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van “juosta” voor een actie die al voltooid was.)
10. Sinä *olit syönyt* lounaan ennen kokousta. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van “syödä” om te zeggen dat je al had gegeten.)