Oefening 1: Gebruik van de eenvoudige tegenwoordige tijd in Urdu
2. میں ہر صبح چائے *پیتا* ہوں۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “drinken” in de tegenwoordige tijd voor een mannelijke spreker.)
3. تم کتابیں *پڑھتے* ہو۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “lezen” in de tegenwoordige tijd voor meerdere personen.)
4. وہ کام *کرتی* ہے۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “doen/maken” in de tegenwoordige tijd voor een vrouwelijke persoon.)
5. ہم ہر ہفتے بازار *جاتے* ہیں۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “gaan” in de tegenwoordige tijd voor een groep mensen.)
6. تم روزانہ ورزش *کرتے* ہو۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “oefenen” in de tegenwoordige tijd voor een mannelijke spreker.)
7. وہ لڑکی خوبصورت گانا *گاتی* ہے۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “zingen” in de tegenwoordige tijd voor een vrouwelijke persoon.)
8. میں اردو *سیکھتا* ہوں۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “leren” in de tegenwoordige tijd voor een mannelijke spreker.)
9. آپ ہمیشہ سچ *بات کرتے* ہیں۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “spreken” in de tegenwoordige tijd voor beleefde aanspreking.)
10. بچے کھیل *رہے* ہیں۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “spelen” in de tegenwoordige tijd voor meerdere personen in de voortgang.)
Oefening 2: Zinnen met werkwoorden in de eenvoudige tegenwoordige tijd
2. وہ لڑکا سکول *جاتا* ہے۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “gaan” in de tegenwoordige tijd voor een mannelijke persoon.)
3. ہم کھانا *پکاتے* ہیں۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “koken” in de tegenwoordige tijd voor een groep mensen.)
4. تم اچھی کتابیں *پڑھتے* ہو۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “lezen” in de tegenwoordige tijd voor een mannelijke spreker.)
5. وہ عورت روزانہ چلتی *ہے*۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “lopen” in de tegenwoordige tijd voor een vrouwelijke persoon.)
6. بچے اسکول جاتے *ہیں*۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “gaan” in de tegenwoordige tijd voor meerdere personen.)
7. میں موسیقی *سن*تا ہوں۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “luisteren” in de tegenwoordige tijd voor een mannelijke spreker.)
8. آپ ہمیشہ مہربان *رہتے* ہیں۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “blijven” in de tegenwoordige tijd voor beleefde aanspreking.)
9. وہ لڑکی اسکول سے گھر *آتی* ہے۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “komen” in de tegenwoordige tijd voor een vrouwelijke persoon.)
10. ہم ہر رات کہانیاں *سناتے* ہیں۔ (Hint: Gebruik het werkwoord “vertellen” in de tegenwoordige tijd voor een groep mensen.)