Verleden Tijd van Regelmatige Werkwoorden
2. Jij *խաղացիր* voetbal vorige week. (Verleden tijd van ‘spelen’)
3. Hij *գրեց* een brief gisteren. (Verleden tijd van ‘schrijven’)
4. Wij *սիրեցինք* dat lied. (Verleden tijd van ‘houden van’)
5. Jullie *հարցրիք* de leraar vorige keer. (Verleden tijd van ‘vragen’)
6. Zij *ընկել* van de trap. (Verleden tijd van ‘vallen’)
7. Ik *ընթերցեցի* het boek vorige maand. (Verleden tijd van ‘lezen’)
8. Jij *գնացիր* naar de markt. (Verleden tijd van ‘gaan’)
9. Hij *կարդաց* een artikel. (Verleden tijd van ‘lezen’)
10. Wij *տեսանք* een film gisteren. (Verleden tijd van ‘zien’)
Onregelmatige Werkwoorden in de Verleden Tijd
2. Jij *ես* blij met het nieuws. (Verleden tijd van ‘zijn’)
3. Hij *նստեց* op de stoel. (Verleden tijd van ‘zitten’)
4. Wij *տվեցինք* hem een cadeau. (Verleden tijd van ‘geven’)
5. Jullie *տեսաք* de vogels in de tuin. (Verleden tijd van ‘zien’)
6. Zij *կատարեցին* hun werk snel. (Verleden tijd van ‘doen, maken’)
7. Ik *եկա* vroeg naar huis. (Verleden tijd van ‘komen’)
8. Jij *վերադարձար* van vakantie. (Verleden tijd van ’terugkeren’)
9. Hij *գնաց* naar de winkel. (Verleden tijd van ‘gaan’)
10. Wij *հասանք* op tijd. (Verleden tijd van ‘aankomen’)