1. Ela fala *claramente* para que todos a entendan. (Hint: Hoe spreekt zij? Gebruik het bijwoord van ‘claro’.)
2. Nós andamos *lentamente* polo parque no verán. (Hint: Hoe wandelen we? Gebruik het bijwoord van ‘lento’.)
3. O neno corre *rápidamente* no campo. (Hint: Hoe rent het kind? Gebruik het bijwoord van ‘rápido’.)
4. Eles explican o problema *detidamente*. (Hint: Hoe leggen zij het probleem uit? Gebruik het bijwoord van ‘detido’.)
5. A profesora fala *suavemente* para non asustar aos alumnos. (Hint: Hoe spreekt de lerares? Gebruik het bijwoord van ‘suave’.)
6. Ela responde *educadamente* ás preguntas difíciles. (Hint: Hoe beantwoordt zij? Gebruik het bijwoord van ‘educado’.)
7. Traballamos *afanosamente* para rematar o proxecto a tempo. (Hint: Hoe werken we? Gebruik het bijwoord van ‘afanado’.)
8. O actor interpretou o papel *excelentemente*. (Hint: Hoe speelde de acteur zijn rol? Gebruik het bijwoord van ‘excelente’.)
9. O coche frea *bruscamente* para evitar o accidente. (Hint: Hoe remt de auto? Gebruik het bijwoord van ‘brusco’.)
10. Ela estuda *constantemente* para mellorar os seus coñecementos. (Hint: Hoe studeert zij? Gebruik het bijwoord van ‘constante’.)

1. O can ladra *teimosamente* cando ve un descoñecido. (Hint: Hoe blaft de hond? Gebruik het bijwoord van ’teimoso’.)
2. O pintor traballa *creativamente* nas súas obras. (Hint: Hoe werkt de schilder? Gebruik het bijwoord van ‘creativo’.)
3. Ela respondeu á carta *formalmente*. (Hint: Hoe reageerde ze? Gebruik het bijwoord van ‘formal’.)
4. Os estudantes escoitan *atentamente* durante a clase. (Hint: Hoe luisteren de studenten? Gebruik het bijwoord van ‘atento’.)
5. O neno xogou *alegremente* no parque. (Hint: Hoe speelde het kind? Gebruik het bijwoord van ‘alegre’.)
6. O chef cortou as verduras *precisamente*. (Hint: Hoe sneed de chef? Gebruik het bijwoord van ‘preciso’.)
7. Ela fala *docilmente* cos seus amigos. (Hint: Hoe spreekt zij? Gebruik het bijwoord van ‘dócil’.)
8. O profesor explicou o tema *claramente* para todos entender. (Hint: Hoe legde de leraar uit? Gebruik het bijwoord van ‘claro’.)
9. Eles traballan *ardorosamente* para conseguir o premio. (Hint: Hoe werken ze? Gebruik het bijwoord van ‘ardoroso’.)
10. A atleta correu *constantemente* durante a carreira. (Hint: Hoe rende de atleet? Gebruik het bijwoord van ‘constante’.)