Oefening 1: Basis bijwoorden van manieren in het Deens
2. Hun taler *tydeligt* under mødet. (Hint: Hoe spreekt ze? Gebruik het bijwoord van duidelijkheid)
3. Børnene leger *gladeligt* udenfor. (Hint: Hoe spelen de kinderen? Gebruik een bijwoord van vreugde)
4. Vi arbejder *flittigt* på projektet. (Hint: Hoe werken we? Gebruik het bijwoord van ijver)
5. Læreren forklarer *langsamt* stoffet. (Hint: Hoe legt de leraar uit? Gebruik het bijwoord van tempo)
6. Han skriver *nøje* sine noter. (Hint: Hoe schrijft hij? Gebruik het bijwoord van nauwkeurigheid)
7. Hun synger *smukt* i koret. (Hint: Hoe zingt ze? Gebruik het bijwoord van schoonheid)
8. De kører *forsigtigt* på vejen. (Hint: Hoe rijden ze? Gebruik het bijwoord van voorzichtigheid)
9. Vi spiser *roligt* middag sammen. (Hint: Hoe eten we? Gebruik het bijwoord van kalmte)
10. Hun læser *opmærksomt* bogen. (Hint: Hoe leest ze? Gebruik het bijwoord van aandacht)
Oefening 2: Geavanceerde zinnen met bijwoorden van manieren
2. Hun arbejder *samarbejdsvilligt* i gruppen. (Hint: Hoe werkt zij samen? Gebruik een bijwoord van bereidheid tot samenwerking)
3. Drengene spiller fodbold *ivrig* på banen. (Hint: Hoe spelen de jongens? Gebruik een bijwoord van enthousiasme)
4. Vi taler *åbent* om problemerne. (Hint: Hoe spreken wij? Gebruik een bijwoord dat openheid aangeeft)
5. Læreren retter prøverne *grundigt*. (Hint: Hoe corrigeert de leraar? Gebruik een bijwoord van grondigheid)
6. Hun reagerer *hurtigt* i nødsituationer. (Hint: Hoe reageert zij? Gebruik het bijwoord van snelheid)
7. De arbejder *koncentreret* på opgaven. (Hint: Hoe werken ze? Gebruik een bijwoord van concentratie)
8. Vi planlægger mødet *omhyggeligt*. (Hint: Hoe plannen wij? Gebruik een bijwoord van zorgvuldigheid)
9. Han kører bil *forsigtigt* i snevejr. (Hint: Hoe rijdt hij? Gebruik een bijwoord van voorzichtigheid)
10. Hun læser brevet *grundigt* før hun svarer. (Hint: Hoe leest zij? Gebruik een bijwoord van nauwkeurigheid)