Oefening 1: Vormen van ‘hebben’ in het Hindi
2. Jij *हो* बहुत स्मार्ट (gebruik de juiste vorm van ‘hebben’ voor ‘jij’).
3. Hij *है* मेरा दोस्त (gebruik de juiste vorm van ‘hebben’ voor ‘hij’).
4. Wij *हैं* घर पर (gebruik de juiste vorm van ‘hebben’ voor ‘wij’).
5. Jullie *हो* तैयार (gebruik de juiste vorm van ‘hebben’ voor ‘jullie’).
6. Zij (meervoud) *हैं* स्कूल में (gebruik de juiste vorm van ‘hebben’ voor ‘zij’ meervoud).
7. Ik *था* कल वहाँ (gebruik de verleden tijd van ‘hebben’ voor ‘ik’ mannelijk).
8. Jij *थी* बहुत खुश (gebruik de verleden tijd van ‘hebben’ voor ‘jij’ vrouwelijk).
9. Hij *था* थका हुआ (gebruik de verleden tijd van ‘hebben’ voor ‘hij’ mannelijk).
10. Zij (enkelvoud vrouwelijk) *थी* मेरी बहन (gebruik de verleden tijd van ‘hebben’ voor ‘zij’ vrouwelijk).
Oefening 2: Gebruik van ‘hebben’ met zelfstandige naamwoorden
2. तुम्हारे पास *कलम* है (gebruik het woord voor ‘pen’ met ‘hebben’).
3. उसके पास *कार* है (gebruik het woord voor ‘auto’ met ‘hebben’).
4. हमारे पास *घर* है (gebruik het woord voor ‘huis’ met ‘hebben’).
5. तुम्हारे पास *दोस्त* हैं (gebruik het woord voor ‘vrienden’ meervoud met ‘hebben’).
6. उनके पास *पेट* है (gebruik het woord voor ‘huisdier’ met ‘hebben’).
7. मेरे पास *समय* नहीं है (gebruik het woord voor ’tijd’ met ‘hebben’).
8. तुम्हारे पास *मोबाइल* है (gebruik het woord voor ‘mobiel’ met ‘hebben’).
9. उसके पास *काम* है (gebruik het woord voor ‘werk’ met ‘hebben’).
10. हमारे पास *बगीचा* है (gebruik het woord voor ’tuin’ met ‘hebben’).