In het Italiaans maken we onderscheid tussen telbare en niet-telbare zelfstandige naamwoorden, ofwel ‘Nomi Contabili e Non Contabili’. Telbare zelfstandige naamwoorden verwijzen naar zaken die we kunnen tellen en hebben zowel een enkelvoudige als een meervoudige vorm. Niet-telbare zelfstandige naamwoorden verwijzen daarentegen naar zaken die we niet kunnen tellen, zoals abstracte concepten, vloeistoffen, gassen en materialen. Deze laatste hebben meestal geen meervoudsvorm.
Om de Italiaanse taal goed te kunnen gebruiken, is het belangrijk om dit verschil te kennen en correct toe te passen. In de volgende oefeningen zullen we ons concentreren op het gebruik van telbare en niet-telbare zelfstandige naamwoorden. Je moet het juiste zelfstandig naamwoord in de zin plaatsen, kijkend of het telbaar of niet-telbaar is. Dit is essentieel voor het vormen van correcte Italiaanse zinnen.
Oefening 1: Vul de juiste telbare zelfstandige naamwoorden in
1. Ho comprato due *bicchieri* (telbaar) di vino rosso.
2. In autunno, raccogliamo le *foglie* (telbaar) cadute dagli alberi.
3. Ieri ho visto tre *gatti* (telbaar) nel parco.
4. Vorrei comprare delle *scarpe* (telbaar) nuove.
5. Quante *mele* (telbaar) hai mangiato oggi?
6. Ci sono molti *libri* (telbaar) nella biblioteca del mio amico.
7. Mia sorella ha perso tutte le sue *penne* (telbaar) a scuola.
8. Durante la festa, abbiamo sparato i *fuochi* (telbaar) d’artificio.
9. Abbiamo tre *cani* (telbaar) a casa.
10. Quando vai in vacanza, non dimenticare di portare delle *valigie* (telbaar) capienti.
11. Questo museo ha molte opere d’*arte* (telbaar) famose.
12. Gli *studenti* (telbaar) hanno studiato per l’esame tutta la notte.
13. Mia mamma ha cucinato due *torte* (telbaar) per il mio compleanno.
14. Nelle strade di Roma ci sono molte *fontane* (telbaar) antiche.
15. Al supermercato hanno venduto tutte le *patate* (telbaar) in offerta.
Oefening 2: Vul de juiste niet-telbare zelfstandige naamwoorden in
1. Non c’è più *latte* (niet-telbaar) nel frigorifero.
2. Per fare la pasta, usa sempre *acqua* (niet-telbaar) salata.
3. Ho aggiunto un pizzico di *sale* (niet-telbaar) alla minestra.
4. Durante le vacanze, voglio fare il pieno di *sole* (niet-telbaar).
5. Questo piatto richiede molta *pazienza* (niet-telbaar) durante la preparazione.
6. Hai aggiunto abbastanza *zucchero* (niet-telbaar) nel caffè?
7. Nella poesia c’è tanta *bellezza* (niet-telbaar) nascosta.
8. La macchina è sporca; ha bisogno di più *acqua* (niet-telbaar).
9. Mi piacerebbe avere più *tempo* (niet-telbaar) libero.
10. La *musica* (niet-telbaar) classica mi rilassa moltissimo.
11. In questi giorni ci vuole tanto *coraggio* (niet-telbaar) per affrontare la situazione.
12. Versa un po’ di *olio* (niet-telbaar) sull’insalata, per favore.
13. A colazione, prendo sempre un bicchiere di *succo* (niet-telbaar) d’arancia.
14. D’estate in montagna si respira dell’aria pulita e fresca piena di *ossigeno* (niet-telbaar).
15. Per scrivere questo articolo è necessaria molta *concentrazione* (niet-telbaar).