Oefening 1: Gebruik van de deeltjes は (wa), が (ga) en を (wo)
2. 猫*が*好きです。 (Hint: onderwerpmarker, benadrukt het onderwerp in een zin met gevoelens of voorkeur)
3. 本*を*読みます。 (Hint: lijdend voorwerp marker)
4. 彼*は*医者です。 (Hint: onderwerpmarker)
5. 映画*を*見ます。 (Hint: lijdend voorwerp marker)
6. 犬*が*走っています。 (Hint: onderwerpmarker voor iets wat beweegt)
7. 友達*は*元気です。 (Hint: onderwerpmarker)
8. 音楽*を*聞きます。 (Hint: lijdend voorwerp marker)
9. 私*が*行きます。 (Hint: onderwerpmarker met nadruk op wie iets doet)
10. 車*を*買いました。 (Hint: lijdend voorwerp marker)
Oefening 2: Gebruik van de deeltjes に (ni) en で (de)
2. 公園*で*遊びます。 (Hint: geeft locatie aan waar een handeling plaatsvindt)
3. 午後三時*に*会います。 (Hint: geeft tijdstip aan)
4. レストラン*で*食べます。 (Hint: locatie van een handeling)
5. 駅*に*着きました。 (Hint: geeft aankomstplaats aan)
6. バス停*で*待ちます。 (Hint: locatie van wachten)
7. 友達の家*に*行きます。 (Hint: bestemming)
8. 図書館*で*勉強します。 (Hint: locatie van studeren)
9. 七時*に*起きます。 (Hint: tijdstip)
10. 公園*で*写真を撮ります。 (Hint: locatie van een handeling)