Meervoudsvorm van regelmatige zelfstandige naamwoorden
2. De *boeken* liggen op de tafel. (Hint: Meervoud van boek is boeken)
3. De *huizen* zijn groot en mooi. (Hint: Meervoud van huis is huizen)
4. De *studenten* leren hard voor het examen. (Hint: Meervoud van student is studenten)
5. De *auto’s* staan geparkeerd voor het gebouw. (Hint: Meervoud van auto is auto’s)
6. De *vogels* zingen in de ochtend. (Hint: Meervoud van vogel is vogels)
7. De *bomen* geven veel schaduw. (Hint: Meervoud van boom is bomen)
8. De *kinderen* spelen samen op het plein. (Hint: Meervoud van kind is kinderen)
9. De *mensen* wachten op de bus. (Hint: Meervoud van mens is mensen)
10. De *stoelen* zijn van hout gemaakt. (Hint: Meervoud van stoel is stoelen)
Meervoudsvormen van onregelmatige zelfstandige naamwoorden
2. De *vrouwen* werken in het ziekenhuis. (Hint: Meervoud van vrouw is vrouwen, onregelmatig)
3. De *mannen* spelen voetbal in het park. (Hint: Meervoud van man is mannen, onregelmatig)
4. De *kinderen* gaan naar school. (Hint: Meervoud van kind is kinderen, onregelmatig)
5. De *zwaarden* worden tentoongesteld in het museum. (Hint: Meervoud van zwaard is zwaarden, onregelmatig)
6. De *mensen* vieren feest in het dorp. (Hint: Meervoud van mens is mensen, onregelmatig)
7. De *vogels* vliegen hoog in de lucht. (Hint: Meervoud van vogel is vogels, regelmatig maar belangrijk)
8. De *beren* slapen in hun hol. (Hint: Meervoud van beer is beren, onregelmatig)
9. De *duiven* zitten op het dak. (Hint: Meervoud van duif is duiven, onregelmatig)
10. De *reuzen* staan in het sprookje. (Hint: Meervoud van reus is reuzen, onregelmatig)