1. Ja sam *u školi*. (Gebruik de locatieve naamval na het voorzetsel „u” om aan te geven waar je bent.)
2. Oni su razgovarali *u biblioteci*. (Locatief na „u” betekent „in de bibliotheek”.)
3. Mi smo bili *u parku*. (Let op de uitgang van het zelfstandig naamwoord in de locatieve naamval.)
4. Knjiga je *u ormaru*. (Locatief na „u” met een mannelijk zelfstandig naamwoord op -r.)
5. Deca se igraju *u dvorištu*. (Locatief na „u” met het zelfstandig naamwoord „dvorište”.)
6. On je ostao *u kafani*. (Locatief na „u” met een vrouwelijk zelfstandig naamwoord op -a.)
7. Sastanak je bio *u sali*. (Locatief na „u” met een vrouwelijk zelfstandig naamwoord op -a.)
8. Mi pričamo *u razredu*. (Locatief na „u” met een mannelijk zelfstandig naamwoord op -d.)
9. Oni su se našli *u gradu*. (Locatief na „u” met een mannelijk zelfstandig naamwoord op -d.)
10. Ona radi *u banci*. (Locatief na „u” met een vrouwelijk zelfstandig naamwoord op -a.)

1. Mi pričamo *o prijatelju*. (Gebruik de locatieve naamval na „o” om over iemand te spreken.)
2. On govori *o knjizi*. (Locatief na „o” betekent „over het boek”.)
3. Razmišljam *o putovanju*. (Locatief na „o” met een zelfstandig naamwoord op -u.)
4. Pričamo *o školi*. (Locatief na „o” met een vrouwelijk zelfstandig naamwoord op -i.)
5. Sastanak je *na stolu*. (Gebruik de locatieve naamval na „na” om de locatie aan te geven.)
6. Knjiga leži *na polici*. (Locatief na „na” met vrouwelijk zelfstandig naamwoord op -i.)
7. Pas spava *na krevetu*. (Locatief na „na” met mannelijk zelfstandig naamwoord op -u.)
8. Slika visi *na zidu*. (Locatief na „na” met mannelijk zelfstandig naamwoord op -u.)
9. Razgovaramo *o poslu*. (Locatief na „o” met mannelijk zelfstandig naamwoord op -u.)
10. Ona piše *o problemu*. (Locatief na „o” met mannelijk zelfstandig naamwoord op -u.)