Kwantificatoroefening 1: Basisgebruik van kwantificatoren
2. V trgovini imajo *veliko* sadja. (Gebruik een kwantificator voor ‘veel’)
3. Za kosilo sem pojedel *malo* riža. (Gebruik een kwantificator voor ‘weinig’)
4. Na mizi je *dovolj* hrane za vse. (Gebruik een kwantificator voor ‘genoeg’)
5. V knjižnici sem videl *nič* knjig o zgodovini. (Gebruik een kwantificator voor ‘geen’)
6. V parku je bilo *nekaj* ljudi. (Gebruik een kwantificator voor ‘een paar’)
7. Imam *veliko* dela danes. (Gebruik een kwantificator voor ‘veel’)
8. V košari je *malo* jabolk. (Gebruik een kwantificator voor ‘weinig’)
9. Ali imaš *dovolj* časa za učenje? (Gebruik een kwantificator voor ‘genoeg’)
10. V hladilniku ni *nič* mleka. (Gebruik een kwantificator voor ‘geen’)
Kwantificatoroefening 2: Gevorderde zinnen met kwantificatoren
2. Na vrtu raste *veliko* rož. (Gebruik een kwantificator voor ‘veel’)
3. Za zajtrk sem pojedel *malo* kruha. (Gebruik een kwantificator voor ‘weinig’)
4. Potrebujem *dovolj* časa, da dokončam nalogo. (Gebruik een kwantificator voor ‘genoeg’)
5. V omari ni *nič* oblačil za zimo. (Gebruik een kwantificator voor ‘geen’)
6. V trgovini je bilo *nekaj* popustov. (Gebruik een kwantificator voor ‘enkele’)
7. Na zabavi je bilo *veliko* glasbe in plesa. (Gebruik een kwantificator voor ‘veel’)
8. V kozarcu je *malo* vina. (Gebruik een kwantificator voor ‘weinig’)
9. Ali imaš *dovolj* denarja za potovanje? (Gebruik een kwantificator voor ‘genoeg’)
10. V moji sobi ni *nič* prahu. (Gebruik een kwantificator voor ‘geen’)