Kwantificatoroefening 1: Gebruik van “katoa” (alle)
2. Kua kai *katoa* ngā tamariki i te kai. (Gebruik “alle” om te zeggen dat iedereen heeft gegeten.)
3. Kei te ako *katoa* ngā tauira i te reo Māori. (Gebruik “alle” om aan te geven dat alle studenten leren.)
4. I tae mai ngā manuhiri *katoa* ki te marae. (Gebruik “alle” om te zeggen dat alle gasten zijn aangekomen.)
5. Kua oti te mahi *katoa* i te roopu. (Gebruik “alle” om te zeggen dat het werk door iedereen is gedaan.)
6. He pukapuka *katoa* i te kāinga. (Gebruik “alle” om aan te geven dat alle boeken thuis zijn.)
7. Kua kī te whare i te tangata *katoa*. (Gebruik “alle” om aan te geven dat het huis vol is met mensen.)
8. Me whakarite e koe ngā taputapu *katoa* i mua i te tīmatanga. (Gebruik “alle” om te zeggen dat alle gereedschappen klaar moeten zijn.)
9. I pākiki *katoa* te whānau i te kaupapa o te hui. (Gebruik “alle” om te zeggen dat de hele familie nieuwsgierig was.)
10. Ka taea e koe te whakamahi i ngā kupu *katoa* i roto i te rārangi. (Gebruik “alle” om aan te geven dat alle woorden in de lijst gebruikt kunnen worden.)
Kwantificatoroefening 2: Gebruik van “ētahi” (sommige) en “kāore” (geen)
2. Kāore *kāore* he wai i roto i te ipu. (Gebruik “geen” om aan te geven dat er geen water is.)
3. I rongo au i *ētahi* reo i te hui. (Gebruik “sommige” om te zeggen dat je enkele stemmen hoorde.)
4. Kāore *kāore* he tamariki i te tākaro i waho. (Gebruik “geen” om te zeggen dat er geen kinderen buiten spelen.)
5. Kua haere *ētahi* tāngata ki te tākaro poi. (Gebruik “sommige” om aan te geven dat een deel van de mensen is gegaan.)
6. Kāore *kāore* he kai i te kāinga ināianei. (Gebruik “geen” om aan te geven dat er geen eten is.)
7. I kite au i *ētahi* manu i te rākau. (Gebruik “sommige” om te zeggen dat je enkele vogels zag.)
8. Kāore *kāore* he tāngata i te marae i te pō nei. (Gebruik “geen” om te zeggen dat er niemand was op het marae.)
9. Kua hokona e rātou *ētahi* taputapu hou. (Gebruik “sommige” om aan te geven dat zij enkele nieuwe gereedschappen hebben gekocht.)
10. Kāore *kāore* he raru i runga i te waka. (Gebruik “geen” om te zeggen dat er geen problemen zijn met de auto.)