Kwantificatoren met zelfstandige naamwoorden
2. Der er *ingen* æbler i kurven. (Hint: Gebruik het woord voor ‘geen’ bij meervoudige telbare zelfstandige naamwoorden)
3. Hun drikker *meget* vand hver dag. (Hint: Gebruik het woord voor ‘veel’ bij niet-telbare zelfstandige naamwoorden)
4. Vi inviterede *alle* venner til festen. (Hint: Gebruik het woord voor ‘alle’ bij meervoudige zelfstandige naamwoorden)
5. Jeg har kun *få* penge tilbage. (Hint: Gebruik het woord voor ‘weinig’ bij telbare zelfstandige naamwoorden)
6. Der er *nogle* mennesker i parken. (Hint: Gebruik het woord voor ‘enkele’ bij meervoudige zelfstandige naamwoorden)
7. Hun har *meget* tålmodighed. (Hint: Gebruik het woord voor ‘veel’ bij een niet-telbaar zelfstandig naamwoord)
8. Vi har *ingen* tid til at vente. (Hint: Gebruik het woord voor ‘geen’ bij niet-telbare zelfstandige naamwoorden)
9. Han spiser *få* æg om morgenen. (Hint: Gebruik het woord voor ‘weinig’ bij telbare zelfstandige naamwoorden)
10. De købte *alle* billetterne. (Hint: Gebruik het woord voor ‘alle’ bij meervoudige zelfstandige naamwoorden)
Kwantificatoren in zinnen met werkwoorden
2. Hun læser *nogle* bøger om måneden. (Hint: Gebruik het woord voor ‘enkele’ bij telbare zelfstandige naamwoorden in een werkwoordszin)
3. Vi har *ingen* tid til at hjælpe nu. (Hint: Gebruik het woord voor ‘geen’ bij niet-telbare zelfstandige naamwoorden in een werkwoordszin)
4. De taler med *alle* på mødet. (Hint: Gebruik het woord voor ‘alle’ bij meervoudige zelfstandige naamwoorden in een werkwoordszin)
5. Jeg drikker kun *få* kopper kaffe dagligt. (Hint: Gebruik het woord voor ‘weinig’ bij telbare zelfstandige naamwoorden in een werkwoordszin)
6. Hun bruger *meget* tid på at læse. (Hint: Gebruik het woord voor ‘veel’ bij niet-telbare zelfstandige naamwoorden in een werkwoordszin)
7. Vi ser *nogle* film i weekenden. (Hint: Gebruik het woord voor ‘enkele’ bij telbare zelfstandige naamwoorden in een werkwoordszin)
8. Han har *ingen* venner i byen. (Hint: Gebruik het woord voor ‘geen’ bij meervoudige zelfstandige naamwoorden in een werkwoordszin)
9. De spiser *alle* frugterne. (Hint: Gebruik het woord voor ‘alle’ bij meervoudige zelfstandige naamwoorden in een werkwoordszin)
10. Jeg har *få* muligheder tilbage. (Hint: Gebruik het woord voor ‘weinig’ bij telbare zelfstandige naamwoorden in een werkwoordszin)