Kwantificatoroefening 1: Onbepaalde hoeveelheden
2. Imam samo *nekoliko* knjiga za čitanje. (Hint: Gebruik een woord dat ‘enkele’ betekent.)
3. *Neko* je ostavio poruku na stolu. (Hint: Gebruik een woord dat ‘iemand’ betekent.)
4. U parku je bilo *malo* djece. (Hint: Gebruik een woord dat ‘weinig’ betekent.)
5. *Niko* nije došao na sastanak. (Hint: Gebruik een woord dat ‘niemand’ betekent.)
6. Ona ima *mnogo* prijatelja u školi. (Hint: Gebruik een woord dat ‘veel’ betekent.)
7. Vidio sam *nekoliko* ptica na drveću. (Hint: Gebruik een woord dat ‘enkele’ betekent.)
8. *Neko* zvoni na vrata. (Hint: Gebruik een woord dat ‘iemand’ betekent.)
9. Na stolu je ostalo *malo* hrane. (Hint: Gebruik een woord dat ‘weinig’ betekent.)
10. *Niko* ne zna odgovor na pitanje. (Hint: Gebruik een woord dat ‘niemand’ betekent.)
Kwantificatoroefening 2: Algemene en specifieke kwantificatoren
2. Imamo *nekoliko* opcija za izlet. (Hint: Gebruik een woord dat ‘enkele’ betekent.)
3. *Nijedan* pas ne laje u ovom kraju. (Hint: Gebruik een woord dat ‘geen enkele’ betekent.)
4. Ona poznaje *mnogo* ljudi u gradu. (Hint: Gebruik een woord dat ‘veel’ betekent.)
5. *Neko* je zaboravio kišobran ovdje. (Hint: Gebruik een woord dat ‘iemand’ betekent.)
6. Kupio sam samo *malo* voća. (Hint: Gebruik een woord dat ‘weinig’ betekent.)
7. *Svi* studenti su prisutni na predavanju. (Hint: Gebruik een woord dat ‘alle’ betekent.)
8. Tražim *neki* dobar restoran u blizini. (Hint: Gebruik een woord dat ‘een of ander’ betekent.)
9. *Nijedan* od njih nije odgovorio na pitanje. (Hint: Gebruik een woord dat ‘geen enkele’ betekent.)
10. Ima li ovdje *neko* ko može pomoći? (Hint: Gebruik een woord dat ‘iemand’ betekent.)