Japanse werkwoordoefeningen: verleden tijd (ta-vorm)
2. 彼は朝ごはんを*食べた*。(Gebruik de verleden tijd van “食べる” wat “eten” betekent.)
3. 私たちは映画を*見た*。(Gebruik de verleden tijd van “見る” wat “zien/kijken” betekent.)
4. 友達は手紙を*書いた*。(Gebruik de verleden tijd van “書く” wat “schrijven” betekent.)
5. 昨日、雨が*降った*。(Gebruik de verleden tijd van “降る” wat “vallen (regen)” betekent.)
6. 彼女は日本語を*勉強した*。(Gebruik de verleden tijd van “勉強する” wat “studeren” betekent.)
7. 母はケーキを*作った*。(Gebruik de verleden tijd van “作る” wat “maken” betekent.)
8. 子供たちは公園で*遊んだ*。(Gebruik de verleden tijd van “遊ぶ” wat “spelen” betekent.)
9. 先生は質問に*答えた*。(Gebruik de verleden tijd van “答える” wat “antwoorden” betekent.)
10. 彼は新しい車を*買った*。(Gebruik de verleden tijd van “買う” wat “kopen” betekent.)
Japanse werkwoordoefeningen: negatieve vorm (nai-vorm)
2. 彼はテレビを*見ない*。(Gebruik de negatieve vorm van “見る” wat “kijken” betekent.)
3. 友達は遅刻を*しない*。(Gebruik de negatieve vorm van “する” wat “doen” betekent.)
4. 私たちは今日は学校に*行かない*。(Gebruik de negatieve vorm van “行く” wat “gaan” betekent.)
5. 彼女はお酒を*飲まない*。(Gebruik de negatieve vorm van “飲む” wat “drinken” betekent.)
6. 子供は宿題を*しない*。(Gebruik de negatieve vorm van “する” wat “doen” betekent.)
7. 彼は車を*運転しない*。(Gebruik de negatieve vorm van “運転する” wat “rijden (besturen)” betekent.)
8. 私は魚を*食べない*。(Gebruik de negatieve vorm van “食べる” wat “eten” betekent.)
9. 彼女は電話を*かけない*。(Gebruik de negatieve vorm van “かける” wat “bellen” betekent.)
10. 私たちは夜遅くに*帰らない*。(Gebruik de negatieve vorm van “帰る” wat “terugkeren” betekent.)