Instrumentale casusoefeningen – Deel 1
2. Zij praat met *prijateljem*. (Hint: het instrumentalis van ‘prijatelj’ – vriend)
3. Wij reizen met *vozom*. (Hint: het instrumentalis van ‘voz’ – trein)
4. Hij eet met *viljuškom*. (Hint: het instrumentalis van ‘viljuška’ – vork)
5. Jij werkt met *kompjuterom*. (Hint: het instrumentalis van ‘kompjuter’ – computer)
6. Zij danst met *muzikom*. (Hint: het instrumentalis van ‘muzika’ – muziek)
7. Wij slikken tabletten sa *vodom*. (Hint: het instrumentalis van ‘voda’ – water)
8. On je zadovoljan sa *poslom*. (Hint: het instrumentalis van ‘posao’ – werk)
9. Ti pišeš sa *hemijskom olovkom*. (Hint: het instrumentalis van ‘hemijska olovka’ – balpen)
10. Oni razgovaraju sa *učiteljem*. (Hint: het instrumentalis van ‘učitelj’ – leraar)
Instrumentale casusoefeningen – Deel 2
2. Mi se igramo sa *loptom*. (Hint: het instrumentalis van ‘lopta’ – bal)
3. On piše sa *olovkom*. (Hint: het instrumentalis van ‘olovka’ – potlood)
4. Ti jedeš supu sa *kašikom*. (Hint: het instrumentalis van ‘kašika’ – lepel)
5. Oni idu na izlet sa *drugovima*. (Hint: het instrumentalis van ‘drug’ – kameraad)
6. Ja radim sa *timom*. (Hint: het instrumentalis van ’tim’ – team)
7. Ona priča sa *roditeljima*. (Hint: het instrumentalis van ‘roditelj’ – ouder)
8. Mi pišemo sa *hemijskim olovkama*. (Hint: meervoud instrumentalis van ‘hemijska olovka’ – balpennen)
9. Ti se voziš sa *taksiem*. (Hint: het instrumentalis van ’taksi’ – taxi)
10. On se bori sa *problema*. (Hint: het instrumentalis van ‘problem’ – probleem; let op uitzonderingen)