Instrument-voorzetseloefeningen voor Tamil-grammatica – Deel 1
2. Zij snijdt het fruit *met* een mes. (Welk instrument wordt gebruikt om te snijden?)
3. Ik eet rijst *met* mijn handen. (Hoe wordt het eten gegeten, met welk lichaamsdeel?)
4. De kunstenaar schildert *met* een kwast. (Welk gereedschap gebruikt hij?)
5. We openen de deur *met* een sleutel. (Wat gebruik je om een deur te openen?)
6. Hij slaat de bal *met* een bat. (Met welk sportinstrument wordt de bal geslagen?)
7. Zij speelt piano *met* haar vingers. (Welk lichaamsdeel gebruikt zij om te spelen?)
8. De timmerman bouwt het huis *met* hout. (Welk materiaal wordt gebruikt als instrument?)
9. Ik bel je *met* mijn mobiel. (Welk apparaat wordt gebruikt om te bellen?)
10. Zij schrijft het verhaal *met* een typemachine. (Welk apparaat wordt gebruikt om te typen?)
Instrument-voorzetseloefeningen voor Tamil-grammatica – Deel 2
2. Zij meet de lengte *met* een liniaal. (Welk instrument gebruik je om te meten?)
3. De muzikant bespeelt de gitaar *met* zijn vingers. (Hoe wordt de gitaar bespeeld?)
4. Wij reizen *met* de trein. (Welk vervoermiddel wordt gebruikt?)
5. De leraar schrijft *met* krijt op het bord. (Wat gebruikt de leraar om te schrijven?)
6. Hij bouwt de muur *met* stenen. (Welk materiaal wordt gebruikt om te bouwen?)
7. Zij knipt het papier *met* een schaar. (Welk gereedschap wordt gebruikt om te knippen?)
8. Ik open de fles *met* een kurkentrekker. (Welk instrument gebruik je om een fles te openen?)
9. De fotograaf maakt een foto *met* een camera. (Met welk apparaat wordt de foto gemaakt?)
10. Zij roeit de boot *met* een roeispaan. (Welk instrument wordt gebruikt om te roeien?)