Infinitie in eenvoudige zinnen
2. Zij wil *jít* naar de winkel (infinitief van ‘gaan’).
3. Wij beginnen *psát* een brief (infinitief van ‘schrijven’).
4. Hij vergeet altijd *zapnout* het licht (infinitief van ‘aandoen’).
5. Kun jij *mluvit* Tsjechisch? (infinitief van ‘spreken’).
6. Zij hoopt *najít* een baan snel (infinitief van ‘vinden’).
7. Ik kan niet *vidět* zonder bril (infinitief van ‘zien’).
8. Wij willen *cestovat* naar Praag (infinitief van ‘reizen’).
9. Zij weigert *pomoci* met het werk (infinitief van ‘helpen’).
10. Hij besluit *učit se* elke dag (infinitief van ‘studeren’).
Gebruik van infinitief na modale werkwoorden
2. Jij kunt *hrát* piano goed (infinitief van ‘spelen’).
3. Zij mag niet *koupat se* in het meer (infinitief van ‘zwemmen’).
4. Wij zullen *čekat* op de bus (infinitief van ‘wachten’).
5. Hij moet *jíst* gezond (infinitief van ‘eten’).
6. Kun jij *pomoci* mij met dit probleem? (infinitief van ‘helpen’).
7. Zij willen *jet* naar het strand (infinitief van ‘gaan’).
8. Ik kan niet *mluvit* zonder microfoon (infinitief van ‘spreken’).
9. Wij zouden moeten *učit se* harder (infinitief van ‘studeren’).
10. Hij wil *vidět* de film vanavond (infinitief van ‘zien’).