1. Hij wil *ಮಾಡು* (māḍu) leren. Hint: Gebruik de infinitiefvorm van ‘doen’ na ‘wil’.
2. Zij probeert *ಓದು* (ōdu) elke dag. Hint: Na ‘probeert’ gebruik je de infinitief van ‘lezen’.
3. Wij moeten *ಬರೆಯು* (bareyu) het huiswerk maken. Hint: Na ‘moeten’ volgt de infinitief van ‘schrijven’.
4. Jij mag *ನಡು* (naḍu) in het park. Hint: Na ‘mag’ komt de infinitief van ‘lopen’.
5. Ik ga *ತಿನ್ನು* (tinnu) nu eten. Hint: Na ‘ga’ gebruik je de infinitief van ‘eten’.
6. Zij houdt van *ನಡುವು* (naḍuvu) wandelen in de avond. Hint: Na ‘houdt van’ volgt de infinitief van ‘wandelen’.
7. De leraar adviseert *ಕೇಳು* (kēḷu) goed. Hint: Na ‘adviseert’ komt de infinitief van ‘luisteren’.
8. Wij leren *ನಿದ್ರೆ* (nidre) te slapen. Hint: Na ‘leren’ wordt de infinitief van ‘slapen’ gebruikt.
9. Jij besluit *ಬರಹ* (baraḥa) te schrijven. Hint: Na ‘besluit’ gebruik je de infinitief van ‘schrijven’.
10. Ik hoop *ನೋಡು* (nōḍu) morgen de film te zien. Hint: Na ‘hoop’ volgt de infinitief van ‘kijken’.

1. Zij weigert *ಬಂದೆ* (bande) te komen. Hint: Na ‘weigert’ gebruik je de infinitief van ‘komen’.
2. Wij verlangen *ಪರೀಕ್ಷೆ ಬರೆಯಲು* (parīkṣe bareyalu) te slagen. Hint: Na ‘verlangen’ gebruik je de infinitief van ‘examens maken’.
3. Jij vergeet *ಮಾಡಲು* (māḍalu) de taak te doen. Hint: Na ‘vergeet’ volgt de infinitief van ‘doen’.
4. Ik begin *ಓದಲು* (ōdalu) te lezen. Hint: Na ‘begin’ komt de infinitief van ‘lezen’.
5. Hij blijft *ನಡು* (naḍu) lopen in het bos. Hint: Na ‘blijft’ gebruik je de infinitief van ‘lopen’.
6. Zij belooft *ಬಂದು* (bandu) te helpen. Hint: Na ‘belooft’ volgt de infinitief van ‘komen’.
7. Wij hopen *ಮಾಡಲು* (māḍalu) het goed te doen. Hint: Na ‘hoop’ gebruik je de infinitief van ‘doen’.
8. Jij besluit *ನಿದ್ರೆ* (nidre) vroeg te slapen. Hint: Na ‘besluit’ komt de infinitief van ‘slapen’.
9. Ik probeer *ಕೇಳಲು* (kēḷalu) beter te luisteren. Hint: Na ‘probeer’ volgt de infinitief van ‘luisteren’.
10. Zij wil *ಕುರಿತು* (kuritu) meer leren over het onderwerp. Hint: Na ‘wil’ gebruik je de infinitief van ‘leren’.