Infinitiefoefening 1: Infinitief na hulpwerkwoorden
2. Me voimme *syödä* yhdessä. (Hint: Na ‘voida’ gebruik je de infinitief, betekent ‘kunnen’.)
3. Sinun täytyy *tehdä* kotitehtävät. (Hint: ‘Täytyä’ wordt gevolgd door de infinitief, betekent ‘moeten’.)
4. He aikovat *matkustaa* Suomeen. (Hint: ‘Aikoa’ gevolgd door infinitief, betekent ‘van plan zijn’.)
5. Minä en halua *mennä* juhliin. (Hint: ‘Haluta’ gevolgd door infinitief, betekent ‘willen’.)
6. Voitteko *auttaa* minua? (Hint: Na ‘voida’ komt de infinitief, betekent ‘kunnen’.)
7. Hän ei voi *tulla* tänne. (Hint: ‘Voi’ gevolgd door infinitief, betekent ‘kunnen’.)
8. Meidän täytyy *ostaa* ruokaa. (Hint: ‘Täytyä’ gevolgd door infinitief, betekent ‘moeten’.)
9. Sinä aiot *opiskella* suomea. (Hint: ‘Aikoa’ gevolgd door infinitief, betekent ‘van plan zijn’.)
10. Haluan *juoda* kahvia. (Hint: ‘Haluta’ gevolgd door infinitief, betekent ‘willen’.)
Infinitiefoefening 2: Infinitief in verschillende contexten
2. Hän päätti *muuttaa* kaupunkiin. (Hint: ‘Päättää’ gevolgd door infinitief, betekent ‘besluiten’.)
3. Me yritämme *selviytyä* vaikeuksista. (Hint: ‘Yrittää’ gevolgd door infinitief, betekent ‘proberen’.)
4. Lapset oppivat *laskemaan*. (Hint: ‘Oppia’ gevolgd door de instructiefvorm van de infinitief, betekent ‘leren’.)
5. On hauskaa *leikkiä* ulkona. (Hint: Na ‘on hauskaa’ komt de infinitief, betekent ‘leuk zijn om’.)
6. Hän aikoo *kirjoittaa* kirjan. (Hint: ‘Aikoa’ gevolgd door infinitief, betekent ‘van plan zijn’.)
7. Minun täytyy *puhua* opettajan kanssa. (Hint: ‘Täytyä’ gevolgd door infinitief, betekent ‘moeten’.)
8. He haluavat *matkustaa* ympäri maailmaa. (Hint: ‘Haluta’ gevolgd door infinitief, betekent ‘willen’.)
9. On vaikea *ymmärtää* tätä sanaa. (Hint: Na ‘on vaikea’ komt de infinitief, betekent ‘moeilijk zijn om’.)
10. Hän ei voi *tulla* juhliin. (Hint: ‘Voi’ gevolgd door infinitief, betekent ‘kunnen’.)